Koperen Passer Tienen

Club V-9

Groep Hof ter Rode



Pierre

 

 

VAN MONS NAAR LE GRAND-HORNU

EUROPA’S CULTURELE HOOFDSTAD EN UNESCO’S WERELDERFGOED

Verslag november 2015

’t Was wél een vrijdag, maar toch geen 13de? Frankske had ons een droog centrum en een opgeklaarde namiddag beloofd, en dus hesen vijftien passers, de een al wat vlotter dan de ander, zich aan boord van Olympia’s minibusje. Al gauw klonk de commentaar: “In Karels buske is het toch veel plezanter!” En dus kropen ze, als kleine kinderen op schoolreis, maar allemaal samen op de achterste zetels! Toen onze chauffeur echter de verwarming wat aanporde en de ruiten gingen aandampen, kregen ze het daar achteraan toch wat te warm en zochten een paar van de warmbloedigsten (dag Jos!) wat luchtiger oorden op!

Nauwelijks lag (droog) Tienen achter ons, of de voorspellingen van onze nationale weerman bleken een schot…naast de roos en elke wetenschappelijke precisie te missen! Wat begon als wat miezerig gedruppel, sloeg dra over van de ene serieuze plensbui in de andere en de hoop dat Elio in zijn geliefde Mons wel voor een droge intocht zou zorgen, bleek na iedere kilometer kleiner te worden, want een gemiste afslag en een klein fileke verder lag Mons er ook maar grauw en nat bij! Dus de paraplu’s maar open, de kragen recht, de handen diep in de zakken en ‘en avant marche’, op zoek naar de ‘Grand Place’ en onze gids. Een paar jeugdige “montoisekes” zetten ons op de juiste weg en waren zelfs bereid ons een eindje te vergezellen tot ze zeker waren dat we ons niet meer konden vergissen! Zeg nu nog dat Walen geen vriendelijke mensen zijn! Of hadden zij misschien begrepen dat wij “maar” uit “le plat pays” afkomstig waren? In ieder geval, keurig op tijd maakten wij onze opwachting bij de toeristische dienst en onze gids Peter Baekelandt. Die liet er geen gras over groeien en nam ons mee op een tocht van twee uur, gekruid met een cocktail van historie, folklore en anekdotes. Kriskras dwalen we door zijn verhaal en mijn herinneringen.

Beginnen deden we op de Grote Markt, waar het uitzicht jammer genoeg belemmerd werd door allerlei kermistuig, wat bij sommigen dan weer vage jeugdherinneringen wakker maakte. Dé blikvanger hier is het gotisch stadhuis uit de 15de eeuw, tegenwoordig “bewoond” door burgemeester Elio di Rupo. Tegen de pui van het stadhuis links van de ingangsdeur bevindt zich het beeld van een aapje,“Le Grand Garde”, hét symbool van de stad Bergen. Het is nog steeds een raadsel hoe het daar gekomen is (misschien een geschenk van een smid?).  De legende wil dat als je het beestje met de linkerhand over zijn kopje aait, je veel geluk ten deel zal vallen! Dat kopje glanst dan ook als een opgeblonken ketel, geaaid door tienduizenden mensen, ook door de Keizer van Japan en de Koning van Spanje! Ik bemerkte zelfs een stiekemerd die er zijn beide handen op legde, wellicht iemand met twee linkerhanden! Het blinkende hoofdje bewijst alleszins dat er nogal wat geloof wordt gehecht aan dit vrolijke verhaal!

Van buiten is het stadhuis al prachtig, maar de echte schatten bevinden zich binnen. Het interieur herbergt immers mooie zalen met kabinetten (o.a. dat van de burgemeester), wandtapijten uit de 17de eeuw geschonken door Lodewijk XIV en andere koninklijke geschenken. De historische verhalen die Peter ons hier opdiste, zorgden af en toe voor een moeilijk moment als hij onze geschiedkundige kennis wilde testen! Hier vertelde hij ook de legende van Sint-Joris en de Draak, afgebeeld op de talrijke wandtapijten en ieder jaar uitgebeeld in een folkloristisch feest op drievuldigheidszondag of de zondag na Pinksteren (wie wist dat nog?). Op de gouden koets wordt het 350 kg zware schrijn van Ste-Waltrudis door de stad gereden in een processie die haar oorsprong vindt in 1348 toen Mons door de pest geteisterd werd. In een gevecht op het marktplein overwint Sint Joris de draak “Le Doudou”. Leuk was de “balkonscène”: we mochten van onze gids even plaatsnemen op het grote balkon vanwaar al heel wat beroemdheden - en wij dus ook!- o.m. de befaamde stoet van “Le Doudou” mochten in ogenschouw nemen! 

We liepen daarna door de tunnel onder het stadhuis door naar de Tuin van de Burgemeester, een binnentuin aangelegd in de jaren ’30, met de lokaal beroemde fontein “Le Ropieur”, de straatjongen, die al van bij zijn “geboorte” de voorbijgangers probeert nat te spuiten!

De stad Bergen/Mons is in de vroege middeleeuwen gebouwd op een heuvelachtig terrein (wat we tijdens de wandeling duidelijk aan de kuiten konden ondervinden!) rond het kasteel van de Graven van Henegouwen, waarvan nu nog heel wat overblijfselen te vinden zijn in het Kasteelpark Graven van Henegouwen.

Uit welke richting je de stad ook nadert, van heel ver zie je hem al staan: de toren van het Belfort, de enige barokke toren in België. Met een hoogte van 87 m en dan nog gelegen op de hoogste heuvel van Bergen verbaast zijn opvallende aanwezigheid dan ook niet! Hij werd gebouwd in de tweede helft van de 17de eeuw en in 1999 op de UNESCO-Werelderfgoedlijst geplaatst. Op deze strategisch gelegen heuvel is Bergen ooit gesticht en de stad is langzaam om de heuvel heen gegroeid. Ondanks de wind en de regen was het uitzicht hier indrukwekkend met in de verte de Borinage, deel uitmakend van Mons, - maar liefst niet te verwisselen waarschuwde onze gids! -, en bij helder weer zelfs Frankrijk!

Terug naar beneden dan maar, waar we bescherming (tegen weer en wind dan toch!) hoopten te vinden bij de H. Waltrudis, patroonheilige van de stad. De aan haar toegewijde kerk oogt indrukwekkend! Met de bouw van deze kapittelkerk (= kerk van een adellijk kapittel van kanunnikessen, een door Waltrudis gestichte orde) in Brabantse gotiek werd begonnen in de 15de eeuw, maar twee eeuwen later was ze nog niet voltooid, duidelijk merkbaar aan de toch nog imposante toren. Desondanks blijft ze de mooiste en meest indrukwekkende kerk van de stad.

Wat dadelijk opvalt bij het binnenkomen zijn de hoge, gebrandschilderde ramen, die licht brengen in het toch vrij donkere geheel. Ze herbergt heel wat waardevolle kerkschatten, waaronder de relieken van de H. Waltrudis - een boven het hoofdaltaar met het lichaam en eentje in een zijkapel met het hoofd, de Gulden Koets achteraan in de kerk en verscheidene beeldhouwwerken in albast.

In de jaarlijkse Drievuldigheidsprocessie, ooit ontstaan uit dankbaarheid toen de stad op voorspraak van de H. Waltrudis bevrijd werd van de pest, rijdt de “Char d’Or” mee, getrokken door zes stevige boerenpaarden. De koets wordt vergezeld door verscheidene groepen in folkloristische klederdracht. Op de wagen nemen twaalf koorknapen plaats, evenals een priester die op strategische plaatsen het mirakel van de Heilige voorleest. Als de zware wagen (± vier ton!) dan op het einde van de tocht de steile helling (20 %!) naar de kerk over de oude kasseien naar boven dokkert, schieten honderden mensenhanden te hulp, want als de koets niet in een ruk boven raakt, dreigen zware rampen voor de stad!

Na de processie volgt dan de Ducasse, een folkloristisch feest, vaak ook de Doudou genoemd naar de naam van een traditioneel lied, dat men tijdens de festiviteiten speelt en zingt; ook de meegevoerde draak wordt zo genoemd. Het hoogtepunt van het feest is het gevecht (de Lumeçon) van Sint Joris tegen de draak. Aan de hand van de wandtapijten in het Stadhuis vertelde de gids ons al het verhaal van het feest. Sint-Joris, symbool van het goede, heeft als taak de draak (het kwade) te overwinnen. Beiden hebben hun helpers, alnaargelang in witte, groene of zwarte klederdracht, waarbij de dragers van de draak diens staart, met aan het uiteinde een vlos paardenhaar, steeds in de richting van het publiek keren. Wie een paardenhaar weet te bemachtigen zal een heel jaar geluk ondervinden! Uiteindelijk doodt Sint-Joris de draak (of wat had je gedacht!) met een paar pistoolschoten, nadat eerder de lansen allemaal afbraken op het pantser van de duivel.

Na dit bezoek was het hoog tijd -met een goeie gids en zijn boeiende verhalen vliegt die voorbij! - om Mons te verlaten. Ondanks de niet aflatende regen was Peter zo vriendelijk ons nog naar de bus te vergezellen en dan “en route” naar “Chez Léon”, waar warmte en lekker eten op ons wachtten.

Bij het apéro werden twee nieuwe leden, Paul en Maurice, verwelkomd, terwijl de jarige Yves felicitaties mocht in ontvangst nemen. Bij de “terrine de sanglier” werd niemand gelukkig wild, want hij smaakte echt naar wild; de “entrecôte”, op een bedje van sla en vergezeld van knapperige frietjes, was perfect gebakken en had genoeg volume om zelfs de grootste hongerlijder te bevredigen; en bij de “tiramisu” werd er al wat gepuft, behalve dan door onze voorzitter die hier pas goed op dreef kwam! Serveer daarbij nog een goed glas wijn en we achtten ons voldoende gesterkt om de tweede programmahelft af te werken. Rechtkrabbelen dus, busje in en op naar Le Grand-Hornu.

De “Historische site van Le Grand-Hornu” lag er indrukwekkend bij en het had ondertussen zowaar opgehouden met regenen! We kregen er wel een koude wind voor in de plaats, maar die konden we wel de baas, toch voor een tijdje, tot Rik vond dat onze gids, Filip Depuydt, er verdacht blauw begon uit te zien en dan maar wijselijk voorstelde om alle verdere uitleg aan de hand van een maquette toch maar binnen te doen. Maar eer het zo ver was, had onze Filip een massa interessante informatie voor ons in petto.

Sinds 2012 is Le Grand-Hornu, een van de belangrijkste mijnsites in Wallonië, meer dan terecht opgenomen op de lijst van UNESCO’ s werelderfgoed samen met drie andere mijnsites. Het voormalige mijncomplex in de Borinage, opgetrokken in neoklassieke stijl, met booggewelven, geveldriehoeken en halfronde vensters, omvat het industriële mijncomplex zelf, de arbeiderswijk en de woningen van de bestuurders.

Eind 18de eeuw ging men in de streek op zoek naar steenkool, eerst zonder veel succes. Het is een zekere De Gorge -zijn standbeeld staat op de “cour carré- die bij zijn vijfde put winstgevende kolenlagen aantreft. Omdat het moeilijk is arbeiders te vinden en… te houden, zorgt hij voor een aantal sociale voorzieningen, eerst een slaapzaal en later een hele arbeiderswijk. Toch krijgt De Gorge af te rekenen met een arbeidersopstand waarbij zijn installaties en de woning geplunderd worden. De aanleiding zijn de sporen (de eerste in België getrokken door paarden en niet te verwarren met die eerste van Brussel naar Mechelen!) die De Gorge tot bij het nabijgelegen kanaal legde. De mijnwerkers, die tot dan het kolentransport van de mijn naar het kanaal met paard en kar hadden verricht, voelden zich bedreigd door de mechanisatie en sloegen de mijnsite kort en klein. De Gorge zelf verschanste zich, verkleed als mijnwerker, in een duiventil boven de stallen.

De productie stijgt gestaag, het aantal werknemers navenant. Op 58-jarige leeftijd echter sterft De Gorge aan cholera en wordt de leiding overgenomen door zijn weduwe, wat uitzonderlijk is voor de tijd. Door de politiek van de EGKS komt echter een einde aan de ontginning en begint het verval. De arbeiderswoningen worden te koop aangeboden, waarbij de huurders, veelal arbeiders uit de mijn, voorkooprecht krijgen. In de hoop er munt uit te slaan, roven arbeiders het mijncomplex leeg. Even dreigt de sloop, maar een plaatselijke architect koopt het complex voor een symbolisch bedrag en voorkomt zo de afbraak. Geleidelijk aan renoveert hij het geheel, een taak die wat later door de provincie wordt overganomen.

Tot zo ver het verhaal van onze gids over de geschiedenis van de site. Daarna trok hij met ons rond naar de verschillende ruimtes.
Het hart van de site bestaat uit neoklassieke mijngebouwen rond twee binnenpleinen op een groot rechthoekig terrein. Hier omheen liggen de straten met arbeiderswoningen, gemeenschappelijke voorzieningen en een “kasteel” dat De Gorge voor zichzelf liet bouwen.
Via de centrale ingang met drie bogen komt men op het vierkante voorplein, de “cour carré”. Rond dit plein lagen de paardenstallen, het hooimagazijn en het lampenmagazijn. Op het plein staat ook een merkwaardig kunstwerk van een Italiaans kunstenaar, waarvan ik de naam vergeten ben. Het stelt een bronzen boom voor met een gespleten stam in bladgoud. Het oorspronkelijke echte exemplaar werd hier door de bliksem getroffen en door de kunstenaar op een originele manier vereeuwigd.

Tegenover de hoofdingang ligt de toegang tot het centrale plein, de “cour centrale”, een ovaal gedomineerd door het machineatelier links en het ingenieursgebouw rechts, met elkaar verbonden door ateliers die de vorm van het ovale plein hebben. In het machineatelier stond de stoommachine die de drijfkracht leverde voor de werktuigen. In tegenstelling tot de rest van de gebouwen werd het atelier niet gerestaureerd. Enkel de buitenmuren en zuilen bleven overeind.

Filip probeerde hier iemand van de groep te overtuigen om op een soort platform tussen de zuilen een liedje te kwelen of een dansje te plegen! Niemand voelde zich echter geroepen! ’t Lag waarschijnlijk aan de kou!!!

Midden op het binnenplein staat het gietijzeren standbeeld van Henri De Gorge, terwijl achteraan de nakomelingen een crypte als grafkelder voor de familie lieten bouwen.

De arbeiderswijk omvat meer dan 400 bakstenen huizen die de omtrek van de mijngebouwen volgen. Elke woning bezat een bakoven, een waterput en een tuintje. Alle woningen waren identiek, op de iets luxueuzere hoekwoningen van de meesterknechten na. Alle huizen waren ook in dezelfde gele kleur geschilderd met onderaan een zwarte band. Na de sluiting ging dit uniforme karakter van de wijk echter verloren. Slechts één woning heeft vandaag nog het originele kleurschema en karakter, de andere zijn verbouwd. De huur, ingehouden op het loon, bedroeg één dagsalaris per week. De wijk omvatte gemeenschapsvoorzieningen zoals een jongens- en een meisjesschool die verplicht waren voor kinderen tot 12 jaar, een vrijwel gratis hospitaal, een feestzaal en een park. Het kasteel tegenover het ingenieursgebouw werd pas afgewerkt na de dood van De Gorge en nooit permanent bewoond.

Rond de wijk werden twaalf schachten geboord die de namen van heiligen kregen geïnspireerd op vrouwelijke familieleden van de uitbaters. De diepste schacht ging tot 998 meter. Na de sluiting werden de schachten volgestort en afgesloten met een betonnen deksel, waarvan men er nog twee bij de hoofdingang kan terugvinden.

Tussen al deze uitleg door, had Rik onze gids weten te overtuigen om toch maar iets warmere oorden op te zoeken, een initiatief waar niemand rouwig om was!

Om de namiddag af te ronden werd door sommige passers nog wat nagebabbeld in de cafetaria, terwijl anderen nog een filmpje over het verleden van de site meepikten of één van de tijdelijke tentoonstellingen bezochten.
En dan was het tijd voor de tocht “tienenwaarts”, deze keer zonder file en met de juiste afslag! Een rijkgevulde dag met, naar “mijn gedacht”, tevreden passers, want daar doen we het tenslotte voor!

Tot de volgende dan weer! Misschien is tegen dan onze nieuwe website actief (Fred werkt zich daar momenteel te pletter aan), waar je naast de verslagen ook de foto’s van Yves kan terugvinden. Zo krijg je dan een mooi overzichtelijk geheel van ons “passerleven”, interessant om alles later nog eens opnieuw te “beleven” of erover te vertellen aan je kleinkinderen!...

Saluut!

Pierre

 

 

 

Foto