Koperen Passer Tienen

Club V-9

Groep Hof ter Rode



Pierre

 

 

BRUGGE: BEWOLKT MET OPKLARINGEN….

Verslag 20 oktober 2017

Het zonnetje achter de wolken op de kaart van Sabine liet ons nog een beetje hoop dat het allemaal wel goed zou komen op die vrijdag 20 oktober en wij dus met gerust gemoed onder de wol. Maar onze buienradar in de vroege ochtend van de dag nadien zag er heel wat onheilspellender uit: zware neerslag in Tienen rond 7.30 uur met nog meerdere dreigende blauwe pieken in zijn kielzog! En de verkeersredactie op de radio bood ook al geen beste vooruitzichten! Paraplu’s en natte voeten op de kazerneparking, schuilen in de tocht onder een bijna nutteloos administratief centrum van het rijk, spannend afwachten ook of onze 38 bruggelingen-voor-één-dag ook in dit hondenweer toch nog allemaal op tijd zouden zijn… Een paar optimisten onder ons bespeurden op hún buienradar voor ons doelwit van de dag toch nog wat zon tussen de wolken! En vermits de bus flink op tijd was, de regen ons even wat respijt bood en iedereen behoorlijk gevolg had gegeven aan de smeekbeden van de “inrichtende macht” (dankjewel Lucette voor deze onbezoldigde eretitel!) om op tijd te kunnen vertrekken, konden wij hoopvol de toekomst tegemoet… Tot we nauwelijks in Haasrode al regelrecht op de files botsten, files die ons de eerstvolgende kilometers niet meer zouden loslaten met stilstaand verkeer, harmonikarijden en tot aan de verre einder treiterend aan-en-uit-flitsende rode stoplichten… Een vrachtwagen met op de achterkant van de trucker twee levensgrote schaarsgeklede en verleidelijk ogende dames bracht, vooral in de voorste gelederen van de bus, een beetje afwisseling en nogal wat opwinding teweeg! Toen Ronny, dat was onze buschauffeur, bij het voorbijsteken luid toeterend de hilariteit in onze bus aan zijn collega probeerde over te seinen, snapte die onmiddellijk wat er aan de hand was! En luid klonken de claxons… De commentaren echter op al dat vrouwelijk schoon zijn niet geschikt voor dit relaas en gaan we jullie maar liefst onthouden…

Ondertussen wachtte in Brugge onze gids Hugo Boeckaerts op enig teken van ‘toenadering’ van onzentwege. Hij had voor ons immers de afspraak geregeld met de bootjes op de reien, maar toen wij na heel wat druk telefoonverkeer en Groot-Bijgaarden slechts met onoverbrugbare achterstand werd gehaald, en dus ook de deadline (10 uur in Brugge) niet meer tot de mogelijkheden behoorde, werd de voormiddagactiviteit noodgedwongen afgeblazen. Hugo kon gelukkig voor ons en dankzij zijn goede relatie met de bootjesman, de gemaakte afspraak nog annuleren. Wij troostten ons met de gedachte dat het toch geen weer was om in een open bootje op de Brugse reien te gaan rondtuffen en dat Brugges schoonheid van op het water in dit pestweer toch niet tot zijn recht zou komen… Tijdens onze namiddagwandeling zouden we ze trouwens nog zien liggen, de bootjes, ferm ingepakt tegen onfortuinlijke regenbuien, maar toch een beetje triest, dachten wij, omdat wij niet waren komen opdagen. Toen wij stellig beloofden later nog eens terug te keren, schommelden zij toch nog tevreden verder op het deinende reiewater….

Met warempel een streepje zon tussendoor, een ruime achterstand op het voorziene tijdsschema (in de Ronde van Frankrijk zouden we onverbiddelijk gediskwalificeerd worden!), maar met het vooruitzicht van ons bezoek aan “Ter Groene Poorte” bereikten we bijna op de juiste plaats onze afspraak met Hugo. Die had, heel erg bekommerd om ons ‘welzijn’, ondertussen al voor een klein vervangprogrammaatje gezorgd (een lightmenu om al wat in de sfeer te komen!) en de ons resterende tijd (stel je voor!) nuttig op te vullen met een korte wandeling door het winderige Minnewaterpark. En wij wisten het al meteen: met deze uitgeweken Tienenaar, mede door de liefde tot enthousiaste Bruggeling geannexeerd, zouden we wel goedzitten voor een leerrijke en aangename namiddagwandeling.

De gronden van het Minnewaterpark werden vele eeuwen lang gebruikt als blekerijweide, een kort gemaaide grasweide die diende om het linnen te bleken (een methode die de meesten onder ons zich nog wel herinneren van onze eigen moeders die hun was op de bleek lieten drogen). Tot begin 20ste eeuw was deze methode hier nog in gebruik. Daarna werd het gebied versnipperd en een rijke burger liet er een kasteel bouwen en een tuin aanleggen. Het kasteel werd in de late jaren ‘60 gesloopt, maar de portierswoning en een gedeelte van de tuin bleven bewaard. Van het hele gebied wilde men een residentiële zone maken, plan dat gelukkig geen doorgang vond en vervangen werd door de aanleg van een groene zone.

Over de herkomst van de naam Minnewater, een klein rechthoekig meer omringd door bomen en het aangrenzende Minnewaterpark, (wie Brugge zegt, denkt Minnewater!) verkondigen geleerden heel wat verschillende theorieën: van het mennen (beheersen) van het water van de Reie tot “het middeleeuwse bijgeloof dat minnen of watergeesten en waterduivels rond grote wateroppervlakten spookten en hierbij onder bruggen huisden”. Wij opteren echter veel liever voor de legende van het tragische liefdesverhaal van Minna en haar geliefde Stromberg zoals het ons ook door onze gids Hugo kleurrijk werd opgedist. Ik vond het zelf zo mooi, dat ik het nog eens opzocht en voor jullie noteerde op het einde van dit relaas. Toen we over de Minnewaterbrug liepen, zullen weinigen eraan gedacht hebben om dat arm in arm met hun geliefde te doen en zo de eeuwige liefde te verwerven! Meer aandacht ging er naar de Poertoren op het einde van de brug, een vroegere vestingtoren, later in het ancien régime omgebouwd tot opslagplaats voor munitie, vandaar ook zijn naam.

Nu niet langer gedraald echter in deze romantische omgeving en op tijd de bus in, niet op zoek naar een van de bekende “Brugse” poorten, maar wel die andere “groene” poort, waarvoor, durfden wij ondeugend denken, toch wel enkele deelnemers precies voor deze activiteit hadden ingeschreven!

In de Spoorwegstraat vonden wij na enige moeite, “verscholen” op een campus tussen nog andere schoolgebouwen, de juiste ingang naar de juiste “poort”, waar het hoofd van de hotelafdeling (bakkerij en slagerij zaten in een andere vleugel) ons een beetje nerveus dachten wij, maar toch opgelucht stond op te wachten. Ook enkele stijlvol in het zwart uitgedoste leerlingen maakten hun opwachting bij de ingang van het restaurant, waar de keurig gedekte tafels al onmiddellijk goedkeurend gemompel uitlokten bij onze Passers. Toen iedereen zijn of haar gezelschap had gevonden - alleen onze Freddy werd van zijn Monique gescheiden, maar daar was hij voor één keertje niet rouwig om! - kon het feestmaal beginnen. Wij wisten vooraf alleen maar wat het ons zou kosten, maar toen wij eens nieuwsgierig gingen polsen bij de “maître d’hôtel”, bleek dat de jonge koks voor ons een erg verleidelijk en veelbelovend menu hadden klaargestoomd:

aperitief met hapjes; gebakken knorhaan met mousselinesaus en pastinaak; gebakken filet mignon met Pontneuf aardappelen, herfstpaddenstoelen en groene kool; uit de bakkerij warm chocoladegebak met kriekenroomijs en rode vruchten; koffie met zoethoudertjes; passende wijnen en water.

Geslaagd? We gaan geen sterren uitreiken, maar als je het applaus gehoord hebt voor die jonge gasten en hun “baas”, dan blijft alle verdere commentaar overbodig!

Terug de bus in dan maar, want op het Bargeplein wachtte gids Hugo, die nu, gezien de grootte van de groep, versterking had gekregen van Ghislain, een collega-gids-ex-veearts. What’s in a name!!! Zij gingen met ons op tocht voor wat bij de toeristische dienst ingeschreven staat als “Monumentale wandeling”.

Starten deden we bij een groot plan van de Brugse binnenstad waar Hugo ons het verhaal deed van de Brugse reien. Het zijn de talrijke kanaaltjes in het centrum van Brugge die genoemd zijn naar de Reie, de rivier die vroeger doorheen de stad stroomde. Omwille van die vele reitjes met hun boogbruggen wordt Brugge ook wel het Venetië van het Noorden genoemd. Op de kaart herkenden we ook duidelijk het ‘Brugse ei’: de grachten van de oude vesten die de grens van het oude stadscentrum vormden. Het zijn niet allemaal natuurlijke waterlopen: doorheen de eeuwen werden bestaande waterlopen rechtgetrokken, versmald, verlegd en sommige overwelfd of gedempt. Meest gekend bij de toeristen, en vaak gefotografeerd en geschilderd, zijn de Dijver, de Rozenhoedkaai, de Spiegelrei…  

Voorbij de Poertoren en de Minnewaterbrug (zie eerder) komen we weer bij het Minnewater dat in de voormiddag al een beurt kreeg. Parallel met het Minnewater maakt de meer dan 100 meter lange gevel van de voormalige Minnewaterklinie knogal indruk; de ‘kliniek’ werd opgericht om hulpbehoevende bejaarde vrouwen te verzorgen. Curieus daarbij was wel dat de patiënten via een overdekte brug naar het operatiekwartier moesten gebracht worden. Nu is het een rust- en verzorgingstehuis.

Aan de overzijde van het Minnewater valt het voormalige kasteel de la Faille op. Het heeft een bewogen geschiedenis achter de rug met rechtszaken en jarenlange procedureslagen. Het is een tijdlang als horecazaak gebruikt, maar de bezoekerscommentaren luiden allesbehalve lovend en het ligt er nu maar verwaarloosd bij.

Het Sashuis, de woning van de sasmeester, zo genoemd omdat het huis gebouwd is boven het sas, kennen de meesten nog van “De Filosoof van ’t Sashuis”, een boek van Maurits Sabbe dat in onze jonge jaren nog bewerkt werd tot film en televisieserie op de vroegere BRT.

We zetten onze wandeling verder naar het vlakbij gelegen Begijnhof. “Het Prinselijk Begijnhof ten Wijngaerde” zoals zijn officiële naam luidt, werd in 1230 gesticht en is een van de topattracties van Brugge. De witgeschilderde begijnenhuisjes liggen als een krans rond de scheefgewaaide bomen op het grasplein (een vroegere bleekweide!), betoverend mooi als in het voorjaar de honderden narcissen bloeien. Boven de toegangspoort tot het kleine kerkje prijkt het beeld van de patroonheilige: de H.Elisabeth. Begijnen waren geen zusters; ze legden wel de geloften van kuisheid en gehoorzaamheid af, maar niet van armoede. Sommigen verhuurden zelfs een huis in de stad! Het waren meestal vrouwen van wie de echtgenoot tijdens een of andere kruisvaart sneuvelde of was blijven “scharrelen”. Mannen waren niet toegelaten, behalve de pastoor die weliswaar buiten het begijnhof woonde, maar wel de zaak binnen ‘onder controle’ moest houden! Aan het hoofd stond de grootjuffrouw; zij woonde in de hoek in het huis met de lantaarn en het Mariabeeld. Er wonen nu geen begijntjes meer; ze zijn vervangen door zusters Benedictijnen van het Monasterium De Wijngaard, die er ook een soort hotel uitbaten. Ze zijn gekleed als begijntjes en om de show te verzorgen, drentelt er af en toe eentje over het grasplein, tot groot genoegen van fotograaf Pol! In het commentaar van een bewoonster van het ‘hotel’ las ik dat de sfeer er allesbehalve aangenaam is om te wonen omwille van het favoritisme en de ‘machtswellust’ van de zusters!

Als we via een mooi boogbruggetje het begijnhof verlaten, wijst Hugo ons nog even op de mooie toegangspoort (1776) met daarop de patrones,de H. Elisabeth met 3 kronen, en het opschrift “Sauve Garde” (veilig verblijf). Voorbij de grenspaal op het einde van het bruggetje had de Schout niets meer te zeggen en was men dus veilig in het Begijnhof. De witte zwanen op het water zwemmen statig rond, maar als er plots enkele tegelijk ‘vertrekken’ (vliegen kunnen ze niet meer want ze zijn voor het leven gekortwiekt), is dat op zijn minst spektakelrijk!

Aan die zwanen van Brugge zit een aardig verhaal vast. Toen Maximiliaan van Oostenrijk hogere belastingen oplegde, kwamen de Bruggelingen in opstand en namen hem gevangen. Om hem te dwingen zijn besluit in te trekken, werd zijn schout, Pieter Lanchals, in zijn bijzijn gedurende drie dagen gemarteld en uiteindelijk onthoofd. Toen Maximiliaan weer aan de macht kwam, gebood hij de Bruggelingen tot in de eeuwigheid “langhalzen” (zwanen) op de reien te onderhouden! “En,” vroeg Hugo tenslotte, “weten jullie hoe je een mannetjeszwaan van een vrouwtje onderscheidt?” Wat niemand wist natuurlijk! Blijkbaar merk je het aan het genummerde ringetje: de mannetjes dragen dat aan de rechterpoot, de vrouwtjes aan de linker! Nog een weetje: er worden blijkbaar altijd enkele zwanen ‘in reserve’ gehouden om zo steeds hetzelfde aantal (ongeveer 70) te kunnen behouden op het water!

Over de godshuisjes (nog 46 in Brugge) wilde Hugo ook wel een en ander kwijt en troonde ons daarom mee naar het “Godshuis De Vos” in de Noordstraat. De meeste godshuizen zijn kleine, wit of geel geschilderde huisjes, vaak gegroepeerd rond een binnentuin. Ze zijn herkenbaar aan de bouwwijze die door de eeuwen heen gelijk bleef én aan de naam van de stichter en de stichtingsdatum op de gevel (hier 1713). Ze werden opgericht door rijke burgers of door ambachtsgilden om, tegen een bescheiden huurgeld, te voorzien in huisvesting en verzorging van behoeftige stadsgenoten, vaak ook met de bedoeling hun eigen zielenheil veilig te stellen, want wie gratis of bijna gratis mocht wonen, nam de plicht op zich om dagelijks voor zijn weldoeners te bidden in de kleine bidkapel. Bedelen was verboden en in de meeste godshuizen kregen de bewoners op de koop toe nog een kleine som geld, een dagelijkse kom soep of een brood en in de winter brandhout. Na hun dood werden de bewoners op het kerkhof van de Onze-Lieve-Vrouwekerk begraven tegen de muur op de plek waar zich aan de binnenkant het graf van vader en zoon De Vos bevond. Waar vroeger de woningen uit slechts één enkele kamer bestonden die dienstdeed als keuken, woon- en slaapkamer met een zolder als stapelruimte, werden de huisjes in onze moderne tijd overgenomen door het OCMW en per 2 of 3 samengevoegd en verbouwd tot een grotere en meer comfortabele woning, wat ook hier gebeurde.

Op het Walplein, met zijn gezellige terrasjes onder de bomen, brengt Jef Claerhout een ode aan de Brugse koetsiers met zijn kunstwerk “Zeus, Leda, Prometheus en Pegasus bezoeken Brugge”. Aan dit plein hebben eeuwenlang brouwerijen gestaan; vandaag treft men er de enige nog actieve brouwerij in de binnenstad aan: De Halve Maan. Deze huisbrouwerij pakt uit met de alom bekende Brugse Zot en Straffe Hendrik. De stijgende populariteit zorgde ervoor dat de brouwerij haar capaciteit meerdere keren diende uit te breiden, o.m. in 2016 nog met een dubbele pijpleiding van het Walplein naar de bottelarij in het Waggelwater om zo de vele tankwagens buiten het centrum te houden. Die leiding werd, zo wist Hugo, volledig ondergronds aangelegd zonder één enkele steen op te breken, is 3,2 km lang en zit op sommige plaatsen 34 meter diep! Aan de naam Brugse Zot wist hij ook nog deze plezante anekdote te koppelen: de bijnaam van de Bruggelingen is “Brugse zotten”. Die danken ze aan Maximiliaan van Oostenrijk, die na zijn vrijlating uit gevangenschap verbood om nog een jaarmarkt en andere festiviteiten te houden. In een poging om hem te sussen, hield Brugge voor hem een groot feest en vroeg daarna de toelating opnieuw een jaarmarkt te mogen houden, belastingen te innen én … het bouwen van een nieuw zothuis. Hij antwoordde: “Sluit alle poorten van Brugge en je hebt één groot zothuis!”

In de Stoofstraat lezen we op een muurplakkaat: “Het nemen van baden was in de middeleeuwen in vele gevallen geëvolueerd van een gezondheidskuur tot een bordeelbezoek met name voor de gemengde baden.” Dàt was dus een “stove”! En wij die dachten dat een ‘stoof’ iets te maken had met een gezellige ‘kachel’! Warm zal het er wel aan toe gegaan zijn, beginnend met een onschuldig bad, gevolgd door flink wat geschrans om de nodige krachten op te doen en te eindigen met een stomende vrijpartij! Mieke Vogels wist ook wel waar ze de mosterd haalde: “Eerst bla-bla, en dan boem-boem!”

We vervolgen onze wandeling om via de Kathelijnestraat bij twee andere toeristische trekpleisters uit te komen: het Sint-Janshospitaal en de O.-L.-Vrouwekerk. Het eerste is één van de oudste en best bewaarde gasthuizen in Europa. Het bood onderdak aan armen, zieken en behoeftigen. De ligging was perfect, wist onze gids: vlak bij het oude stadscentrum, aan de Reie en aan de belangrijke handelsweg van Gent naar Kortrijk. Nu bieden de middeleeuwse ziekenzalen een imposante collectie kunstwerken en medische instrumenten. De 122,3meter (?) hoge bakstenen toren van de gotische O.-L.-Vrouwekerk ernaast illustreert het vakmanschap van de Brugse bouwvakkers en is het hoogste volledig bakstenen gebouw ter wereld. De torenspits met kroon is tot ver buiten Brugge te zien. Binnenin vind je een rijke kunstcollectie, o.a. de wereldberoemde “Madonna met Kind”, een witmarmeren beeld van Michelangelo oorspronkelijk bedoeld voor de Dom van Siena, en de praalgraven van Maria van Bourgondië en Karel de Stoute. Aan de achterzijde van de kerk maakt onze gids ons attent op de verbindingsbrug naar het Gruuthusepaleis, waardoor de heren van Gruuthuse een rechtstreekse toegang tot de kerkdiensten kregen.

In het luxueuze stadspaleis van de heren van Gruuthuse is nu het gelijknamige museum ondergebracht. Gruit of gruut is eigenlijk een kruidenmengsel dat gebruikt wordt als smaakmaker bij het brouwen van bier en om het langer houdbaar te maken; later vervangen door hop. Door de heren van Gruuthuse werden in hun ‘gruut’ hoofdzakelijk gedroogde bloemen van de gagel gebruikt. Het verbaasde Hugo dat ‘gagel’ voor sommigen geen onbekende was!

Dan bereiken we wat door velen als een van de mooiste plekjes van Brugge wordt beschouwd: de Bonifaciusbrug of liefdesbrug tussen het Gruuthuse en het Arentshof. Hoewel ze er eerbiedwaardig oud uitziet, dateert ze pas van begin 20ste eeuw. Ze is opgetrokken uit bak- en natuursteen en aan de binnenkant van de borstwering zijn zitbanken aangebracht.  De arduinen afdekplaten op de borstwering zijn waarschijnlijk afkomstig van oude grafstenen (hier en daar kan men er nog een vage naam in ontdekken!). Het romantische ontging ook de koninklijke familie niet die er een bezoek bracht en Albert en Paola zouden hier vlak bij hun huwelijksnacht hebben doorgebracht!

Enkele trapjes naar beneden brengen ons in de tuin van het Arentshof. De twee enorme zuilen zijn afkomstig van de vroegere Waterhalle op de markt die ontdekt werden bij graafwerken op de hoek van de markt en naar hier overgebracht. De bronzen paardenbeelden zijn een werk van Rik Poot en stellen de verschrikkingen van de apocalyps voor: oorlog, dood, opstand en honger.

Een eindje verder bereiken we de Dijver, een van de Brugse reien tussen de Gruuthusebrug en de Rozenhoedkaai. Maakte vroeger deel uit van de loop van de oorspronkelijke Reie en wordt o.m. overspannen door de Johannes Nepomucenusbrug, erg herkenbaar door het beeld van de beschermheilige van de bruggen. De aanwezigheid van het prestigieuze Europacollege, het Gruuthusemuseum, het Arentshuis en het Groeningemuseum geven de plek een statig uitzicht. Een paar gerenommeerde restaurants maken het plaatje compleet: Den Dyver, Den Gouden Harynck… Onder de mooie lindebomen wordt hier iedere zaterdag- en zondagmiddag de typische vlooienmarkt gehouden.

En dan komen we op het waarschijnlijk bekendste plekje van Brugge: de Rozenhoedkaai. Eeuwenlang droeg ze de naam van Zoutdijk, mogelijk omdat daar een steiger lag waar de schepen die zout aanvoerden werden gelost. Pas later kwam de naam Rozenhoedkaai in gebruik. De reden was dat op die plek stalletjes stonden opgesteld die rozenkransen verkochten. Het is langs de Rozenhoedkaai dat Georges Rodenbach het hoofdpersonage in zijn verhaal “Bruges-la-Morte” laat wonen.

 Zomer of winter, ochtend of avond, zon of regen… De Rozenhoedkaai heeft de betoverende kracht om altijd een verpletterende indruk te maken. Het is dan ook geen wonder dat dit al jarenlang het meest gefotografeerde plekje van Brugge is. Het straalt klasse uit en is daarom de aangewezen plaats om samen met je geliefde even een moment stil te staan en te genieten van één van Brugges meest tijdloze decors.
(Bron: Brugge.be)

Overtuigend genoeg???

Op het Huidenvettersplein waant men zich door het gesloten karakter en de afmetingen eerder op een binnenkoer dan op een openbare plaats. Het werd lange tijd ingenomen door leerlooiers en huidenvetters; het Ambachtshuis van de Gilde der Leerlooiers, met in de gevel talrijke beelden die het bewerken van leer voorstellen, staat er nog steeds. Later verdween het ambacht hier vanwege de kwalijke geur en werd het gebruikt als kleine vismarkt waar gewone volksmensen zich kwamen bevoorraden met goedkopere vis. De rijkere lui gingen hun vis kopen op naburige Vismarkt.

Een andere toeristische trekpleister is de Burg, een plein en voormalige vesting in Brugge met destijds een tweeledige functie: de ene helft (kant stadhuis) een burgerlijke en de andere een kerkelijke. Het huidige plein wordt omringd door verschillende historische gebouwen: het Brugse Vrije, het Stadhuis, de Heilige Bloedkapel en de voormalige Sint-Donaasproosdij. Je vindt hier een staalkaart van verschillende bouwstijlen: classicisme in het Brugse Vrije, waarin thans enkele stadsdiensten zijn ondergebracht; het monumentale laatgotische stadhuis, inspiratiebron voor de stadhuizen van o.a. Leuven en Brussel; de Heilige Bloedkapel, met de relikwie van het Heilig Bloed, onderaan romaans, bovenaan neogotisch; barok in de voormalige Sint-Donaasproosdij, thans deel uitmakend van de ambtswoning van de gouverneur. Tegenover het stadhuis stond vroeger de Sint-Donaaskerk. Ze werd echter eind 18de eeuw openbaar verkocht en afgebroken. Bij de bouw van het Crowne Plaza Burghotel stootte men op de fundamenten van de vroegere kerk. Ze zijn nu te bezichtigen in de kelders van het Burghotel. Naar aanleiding van Brugge Culturele Hoofdstad (2002) werd door een Japanse architect een tijdelijk paviljoen met waterpartij opgericht, dat er echter jaren later nog altijd stond! Geleidelijk raakte het door verwaarlozing zodanig in verval, dat het een paar jaar geleden afgebroken werd.

Onze wandeling eindigt op de Markt met een van de bekendste monumenten van de stad: het 12de-eeuwse Belfort. Er valt moeilijk een betere afsluiter van deze “monumentale wandeling” te bedenken! Dit bakstenen gebouw in vroeggotische stijl domineert met zijn 83 meter hoge -scheve! - toren niet alleen markt en stad, maar ook de omgeving tot kilometers ver.

Een belfort was typisch voor Vlaamse steden in de middeleeuwen. Het was een symbool van vrijheid, rijkdom en stedelijke macht. In de toren zijn duidelijk de drie bouwperiodes te onderscheiden, vertelt Hugo: het onderste gedeelte tot aan de platte hoektorentjes; het middelste gedeelte tot aan de spitse hoektorentjes en het bovenste achthoekige gedeelte met de beiaard. Vroeger stond er nog een houten spits bovenop, maar toen die een paar keer afbrandde, werd ze niet meer herbouwd. Later kwam er ook nog een laatgotische kroon op de toren. De toren diende vooral als wachttoren voor het ontdekken van brand. Hij is 83 meter hoog en jonge benen kunnen na 366 treden de top bereiken. Hij staat ook een beetje scheef: 87 centimeter!

Hugo had ons ook nog wat speciaals te vertellen over de twee huizen aan beide kanten van de Sint-Amandsstraat, de straat recht voor je als je met je rug naar Jan Breydel en Pieter De Coninck staat. Boven op het linkerhuis met schermgevel (schijngevel die de achterliggende constructie van een gebouw wil verbergen) staat een met bladgoud bedekte bol, de zgn. bol van Quételet : die diende vroeger als tijdsbepaling. Toen de spoorlijn Brussel-Brugge ingehuldigd werd, stelde men vast dat de klokken in België niet overal gelijkliepen. Quételet kreeg als opdracht van 41 steden in België de meridiaan uit te lijnen om de tijd nauwkeurig te kunnen berekenen. De meridiaan door het huis Bouchaute loopt 3°11’ ten oosten van Greenwich. Het middaguur werd bepaald wanneer de schaduw van de bol op de meridiaan viel. Een lijn van koperen klinknagels op de markt duidt die meridiaan aan. Alleen in Brugge treft men nog een dergelijke bol aan.

In het rechterhuis met het torentje werd destijds Maximiliaan van Oostenrijk door de Bruggelingen gevangen gehouden.

***

Hiermee eindigde een fantastische rondleiding; ze duurde maar liefst een uur langer dan voorzien waardoor het vertrek naar huis een beetje chaotisch verliep! Het bestuur wilde, ter compensatie van de ’s morgens gemiste bootjesactiviteit samen nog iets gaan drinken, maar onze chauffeur vreesde door het late uur buiten de reglementair toegestane rijtijd te geraken, met het gevolg dat er een tweede chauffeur zou moeten opgeroepen worden. Maar uiteindelijk raakte iedereen, te voet, per taxi of lijnbus tijdig terug op het Bargeplein. En wonder boven wonder: op de terugweg naar huis van files geen enkel spoor meer te bespeuren!

***

Wij genoten ervan, hopelijk jullie ook! Tot de volgende!

Pierre



De legende van het Minnewater

In de tijd toen de Romeinen aan de verovering van Gallië begonnen waren, had een oude zeeman de zee vaarwel gezegd en leefde met zijn enige en mooie dochter Minna te Brugge, dat toen een kleine nederzetting was, omringd door bossen en moerassen. Omdat hij wist dat hij niet meer zo erg lang te leven had, zocht hij voor zijn dochter een geschikte bruidegom. Zijn keuze viel op Horneck, een jonge man die af en toe op bezoek kwam.
Minna echter had haar oog al laten vallen op Stromberg, een jonge krijger van een naburige stam. Zij verzweeg dit voor haar vader, omdat ze wel wist dat hij die naburige stam niet hoog in het hart droeg. Om onenigheid te vermijden stelde ze dan ook steeds maar een definitieve beslissing uit.
Toen de Romeinen het land binnenvielen, trokken de krijgers van alle stammen ten strijde. Zo ook Stromberg die vóór zijn vertrek van Minna de belofte van haar liefde had verkregen.
Na enige tijd kon Minna haar vader ervan overtuigen dat een huwelijk haar nog niet paste, maar er kwam aan zijn geduld een einde en hij besliste dat bij de derde zonsopgang haar huwelijk met Horneck zou voltrokken worden. Zij was radeloos, verscheurd tussen haar belofte aan Stromberg en de wil van haar vader. De avond vóór de derde zonsopgang vluchtte zij het bos in om nooit meer terug te keren.
Een tijd later kwam Stromberg terug. Het Romeinse gevaar was geweken. Toen hij hoorde dat Minna verdwenen was, begon hij een moeizame speurtocht. Uiteindelijk vond hij haar, verscholen in het dichte struikgewas, aan de oever van een brede beek. Het mocht evenwel niet meer baten. Minna was van het lange zwerven totaal uitgeput en ze stierf in de armen van haar geliefde.
Eerst wilde Stromberg zich het leven benemen, maar hij besloot de plaats waar Minna overleden was blijvend te vereren.
Na een hut te hebben gebouwd, legde hij een dam in de beek en in het midden van de droge bedding maakte hij een graf waarin hij Minna voor eeuwig te ruste legde. Daarna liet hij het water weer zijn vrije loop.
Op de oever waar hij Minna gevonden had, plaatste hij een zwaar rotsblok waarop hij, als aandenken aan Minna, “MINNA-WATER” beitelde.
Het zou op dezelfde plaats zijn dat later de toren werd gebouwd die nu nog steeds het Minnewater domineert.


“Ter Groene Poorte” heeft alle voedingsberoepen in huis, wat haar uniek maakt. Dertienhonderd leerlingen uit heel Vlaanderen en Nederland volgen er een gastronomische opleiding. In de “Bistro” tonen de leerlingen van het 5de jaar wat ze in hun mars hebben; in het zelfbedieningsrestaurant verzorgen de leerlingen van de Grootkeukenschool de maaltijden voor hun externe medeleerlingen; in de “Casserole” (waar wij te gast waren) komen de leerlingen van het 6de en 7de jaar Hotelschool aan de beurt.

Overdekte terminus van de haven

Stichter van de sterrenwacht in Brussel


 

 

 

Foto