Koperen Passer Tienen

Club V-9

Groep Hof ter Rode



Pierre

 

 

TERUG NAAR HET VERLEDEN

Verslag vrijdag 22 maart 2019

Even bekroop ons op die bewuste vrijdagmorgen de vrees dat onze uitstap volledig de mist zou ingaan, want mist wàs het, maar geleidelijk haalde onze Frank zijn gelijk en reed Michel ons met zijn Violetta Car regelrecht -weliswaar met hier en daar de wat klassieke maar best verteerbare opstoppingen- de zon tegemoet! Onze voorzitter en André moesten het in laatste instantie laten afweten, maar de overige twintig hadden hun beste lentehumeur opgepoetst om aan deze op het eerste gezicht niet zo klassieke, en dus minder bekende, uitstap te beginnen. Want zeg nu zelf: een oude papiermolen en een museum voor oudere technieken spreken niet zo direct tot de verbeelding! Maar, zoals blijken zou en wat Bredero in zijn tijd ook al wist: het kan verkeren!…

Na wat zoekwerk om de juiste ingang te vinden annex parkeergelegenheid voor de bus, vonden we het steile, voor de bus te smalle weggetje [2]  met de Parijs-Roubaixkasseitjes dat ons naar de reeds op de uitkijk staande Philippe Winderickx [9-3] zou brengen. Hij zou onze gids zijn en beter hadden wij ons niet kunnen wensen, want ter plaatse geboren en getogen en deel uitmakend van de gelijknamige familie-eigenaars van de molen met aanhorigheden, in toeristische kringen bekend als “Papiermolen Herisem - Oud Kartonfabriek Winderickx”[7].

***

Gelegen op de grens tussen Dworp en Alsemberg, in de mooie vallei van de Molenbeek [1], gaat de geschiedenis van de molen terug tot begin 14de eeuw toen een domein van ruim 30 ha in handen kwam van de “Heren van Herishem” . Van banmolen naar slijpmolen werd het midden 16de eeuw een papiermolen toen de Molenbeek via een kanaal verlegd werd ten voordele  van de molen. Sporen van de oude molen zijn nog zichtbaar in de roestbruine ijzerzandsteen bij het begin van de rondleiding [8-1-2]. Tweede helft van de 18de eeuw wordt de huidige familie Winderickx, afkomstig uit een geslacht van papiermakers, eigenaar van de site, die van dan af een dubbele activiteit had: molen en landbouwuitbating. De verhoging van de productiecapaciteit van zowel de papiermolen als het hoevecomplex [23-22] lagen aan de basis van de voortdurende uitbreiding en herstructurering van de Herisemsite. Gevolg: heel de site werd een getrouwe kopie van onze typisch Vlaamse “koterijencultuur”, aldus onze gids!! Na de zware economische crisis van midden 19de eeuw, waarbij de productie van handgeschept papier op een laag pitje werd gezet, werd geleidelijk overgeschakeld op handgeschept karton: de Kartonfabriek Winderickx was een feit!  Toen ook nog de industriële revolutie kwam aanwaaien, werd het ganse productiesysteem gemechaniseerd en groeiden het productieproces en het aantal werknemers in sneltempo. De verschillende soorten karton die hier geproduceerd werden, genoten een wereldfaam: de ingelijste bestelbonnen tegen de muur in een van de zalen zijn er de stille getuigen van [34-35-34]! Het begin van de eerste wereldoorlog met een gebrek aan grondstoffen tot gevolg, betekende een keerpunt in de verdere uitbouw van de fabriek. Na de diepe crisis van de jaren ’30 en door het uitbreken van de tweede wereldoorlog werd de fabriek uiteindelijk stilgelegd. In de overtuiging dat het bedrijf in latere tijden weer zou kunnen  opgestart worden, werd jarenlang zorg gedragen voor het machinepark. Uiteindelijk bleek dit niet vol te houden en kreeg ook hier het verval de bovenhand [10]. Midden de jaren ’70 van de vorige eeuw werd een procedure ter bescherming opgestart, wat resulteerde in een erkenning als beschermd monument en de oprichting van een “vzw Herisemvrienden”, waarvan ook onze (gids) Philippe deel uitmaakt. Met subsidies en crowdfunding kon de restauratie van de molen en het fabrieksgedeelte beginnen. Omwille van de omvang van de gebouwen gebeurde dit in fasen, met vandaag de dag het uiteindelijke resultaat als gevolg. Iemand uit de groep wilde nog weten hoe het kon dat de inboedel aan de Duitse aandacht tijdens de oorlogsjaren kon ontsnappen. Volgens onze gids is dit waarschijnlijk te verklaren door de kleinschaligheid van het bedrijf in vergelijking met de grotere die wel onder de sloophamer verdwenen. Daardoor genieten we thans niet alleen van een authentiek voorbeeld van een 16de eeuwse papiermolen, maar ook van prachtig voorbeeld van industriële archeologie: de werktuigen waarmee het papier en de machines waarmee het eerste mechanische karton geproduceerd werden, staan nog steeds opgesteld zoals ze werden achtergelaten bij de sluiting in 1940.

***

Hoog tijd dus voor ons bezoek aan de papiermolen, waar vroeger uit textiel papier werd gemaakt: het geschept papier dat als zeer waardevol gold.

In de 17de eeuw ontstond er een nieuw beroep, dat van voddenman. Hij kocht in de dorpen en steden lompen op om ze door te verkopen aan de papiermolens. Van lompen werden de aangevoerde lappen stofvrij gemaakt [20], zorgvuldig gesorteerd en handmatig in kleine stukjes gesneden [16], een zeer tijdrovende bezigheid zoals Philippe ons demonstreerde, later vervangen door een snij- en sorteermachine [19-27-18]. De lompen werden dan nat gemaakt en mochten een tijdje rotten, geurlast inbegrepen! In een volgend stadium werden ze overgebracht in een kuip met water: een hamerbak [11-4]. Urenlang stampten houthamers aangedreven door waterkracht de lompen tot kleine vezeltjes die zich vermengden met het water. Toen die hamerbak door onze gids in werking werd gesteld, was het wel even schrikken van de geproduceerde decibels! Stel je voor dat je in die omstandigheden uren aan een stuk moest werken… Later werd deze “lawaaimaker” vervangen door een maalbak, vaak een Hollanderkuip [28-29-25] genoemd, wegens aldaar uitgevonden! Dit is een kuip met water en daarin een in hoogte verstelbare draaiende trommel met messen en een maalplaat eveneens voorzien  van messen op de bodem. Daarin worden de textieldraadjes tot  vezels vermalen en afhankelijk van de stand van de messen kon de brij meer en meer “verfijnd” worden met  gladder papier als resultaat. Deze vezelpap wordt daarna overgebracht in een schepkuip [12] waaruit de papierschepper met behulp van een schepvorm, bespannen met fijn gaas, wat papierpap uit de bak schept en het water laat weglopen. Tijdens het handmatig scheppen [5-6-7] wordt het schepraam langzaam heen en weer bewogen waardoor de vezels gelijkmatig over de zeef verdeeld worden. In het gaas kan zich een afbeelding bevinden die als watermerk [13]  in het papier achterblijft. Op het gaas blijft dan een laagje nat papier achter. De natte vellen worden vervolgens tussen viltdoeken gelegd [6] om daarna geperst te worden. Na het persen worden de vellen over vetvrije touwen op de droogzolder te drogen gehangen (denk aan moeders was vroeger!) [11-15-16-17]. De grote vensteropeningen zijn afgesloten met houten lamellen [18] om de wind vrij spel te laten, en na drie tot dertig dagen, afhankelijk van het weer, is het papier droog. Die vellen worden dan vlak gemaakt waarbij ze een paar keer tussen metalen rollen worden doorgehaald [33 - 38 -33]. Voor het beschrijfbaar en sterker maken van het papier wordt het behandeld met een mengsel van water en lijm gemaakt van dierlijke botten, waarna het  opnieuw geperst [39], gedroogd en op maat gesneden werd [40]. Hierna was het papier eindelijk klaar voor gebruik!

Vergeten we hierbij dat heel dit productieproces met arbeiders/sters verliep, heel erg arbeidsintensief was en in ongezonde werkomstandigheden (stank, stof, lawaai, tocht…) gebeurde. Halverwege de 19de eeuw (zie hoger) was het bedrijf gedwongen over te schakelen van artisanale productie van papier naar de machinale productie van karton. Het waterwiel [29] volstond niet meer als aandrijfkracht en dus werd overgeschakeld op de stoommachine [43-42]. Ook van de werking hiervan wist onze gids letterlijk het fijne te vertellen. De specialisten onder ons genoten hiervan, maar ik… ik kan het niet navertellen!!!

“Het museum van de Herisemmolen is een authentiek voorbeeld van een 16de  eeuwse papiermolen die uitgroeide tot een 19de eeuwse kartonfabriek. Het illustreert het oude ambacht van het papierscheppen en hoe dit ambacht uitgroeide tot de productie van industrieel karton, gedreven door de invloeden van de industriële revolutie.”

Beter konden we het niet samenvatten! Het werd dus alleszins een boeiende voormiddag, een openbaring voor de meesten, waarin onze gids een heel belangrijk aandeel had!

***

Op nu naar Ness en Poes: in “De Smidse” [6] aan de overkant van de papiermolen zwaaien zij in hun familierestaurant en bierherberg met pollepel en schuimspaan. De boerderij van de Herisemsite is er huisleverancier van vlees van eigen kweek en ze hebben er een goed oog voor lokale bieren en (h)eerlijke bio-wijnen. Wij dachten: daar moet het goed toeven zijn en… dat was het ook [49-50]! Gezellig interieur, smeuïg tomatensoepeke, een vispannetje zoals het hoort (alleen een beetje heet!) en een chocomouske met koffietje als afsluiters. Naar keuze broebelde het water of niet en zowel de witte als de rooie wijn mochten er allebei zijn! En vooral niet te vergeten: de supervriendelijke bediening waardoor het eten precies nog beter smaakte! Was het een verkeerd idee van mij te denken dat sommigen moeite hadden om het bergske weer op te geraken richting bus [51]? Na nog een laatste snapshot door Pol van dit haast idyllische landschap in volle lentezon [73], schoof onze bus richting Grimbergen.

***

Guldendal [59]… Het MOT  [68-69]… Grimbergen… kwikzilveren Sonja Kips [40] wachtte er op ons; dus met bekwame spoed daarheen en ondanks het “golfverkeer” (mooie naam voor nogal wat ellende op de weg!) goed op tijd. Sonja was blij dat ze ons zag, wij haar ook en ze troonde ons onmiddellijk mee naar “Het Prinsenkasteel”, of wat daarvan overbleef! Hoog torenen de resten uit boven de slotgracht. Op het infobord [53] lezen we:

Het waterkasteel [55-56] met omringend park en aanhorigheden was de verblijfplaats van de heren  van Grimbergen sinds hun burcht op de motte te Borgt afbrandde tijdens de Grimbergse oorlog in de 12de eeuw. In de loop der eeuwen onderging het kasteel verschillende verbouwingen. In 1944 staken Duitse soldaten bij hun terugtocht het kasteel in brand en takelde het verder af tot ruïne.”

Aan de hand van de sporen die de steenhouwers achterlieten op de donjon kon men zijn ouderdom achterhalen.

Zo’n donjon [54-58-41] is een middeleeuwse woontoren en het optrekken en bewonen ervan werd toen een echte mode. De heren die deze torens lieten bouwen, wilden enerzijds een veilig onderkomen in allesbehalve veilige tijden. Een donjon is er dan ook op voorzien een behoorlijke belegering te kunnen weerstaan. De uitgespreide armen van Sonja waren te kort om de dikte van de muren te kunnen aangeven! Afgezien van de beschermende functie was het zeker ook een middel om zijn sociale status aan te tonen: iemand die in de middeleeuwen zo’n  bouwwerk kon optrekken, genoot veel aanzien.

Elke verdieping van een donjon heeft een of meer specifieke functies. Meestal is de eerste de ontvangstruimte. De tweede is ongetwijfeld de belangrijkste. Er is een open haard, nissen met zitbanken bij de ramen en een toilet waarvan de deur niet rechtstreeks op de zitruimte uitgeeft, een echte luxe naar middeleeuwse normen wist Sonja! Maar wel een rechtstreekse “afvoer” naar buiten, merkte iemand op!!! Het derde niveau was wellicht het nachtelijk vertrek.

In de schaduw van de ruïne van het Prinsenkasteel ligt het Guldendal [59], dat is het hoofdgebouw van het MOT: Museum voor de Oudere Technieken. Het Guldendal maakte eeuwenlang deel uit van de hoeve van het Prinsenkasteel: de z.g. paardenstallen. Tal van verbouwingen en restauraties later werd het door de Gemeente aangekocht en fungeert het thans als museum. Onze gids wees er ons al onmiddellijk op dat het hier niet gaat om “oude” technieken, maar wel “oudere”! De collectie reikt van het verre verleden tot vandaag en er worden zowel oude als nieuwe stukken aangeworven zonder beperking van herkomst of datering. De collectie is dus nooit afgesloten, vertelde Sonja me, maar moet voortdurend aangevuld worden om representatief te blijven. Jaarlijks komen er gemiddeld zo’n 700 stukken bij, deels met het eigen aankoopbudget, deels door schenkingen van particulieren of zelfs van collega-musea. De enige beperking die daarbij gehanteerd wordt, is dat de werktuigen en toestellen moeten aangedreven zijn door de spierkracht van mens of dier, door wind- of waterkracht.  

De initiële bedoeling van ons bezoek was drieledig: de afdelingen “Sterke vrouwen, zware was”, “Houtbewerking” en een demo door de smid. Door het verduvelde tijdsgebrek moesten we echter selecteren en sneuvelde om duistere redenen (en een beetje tegen de zin van Etienne!) de eerste afdeling. Om een idee te krijgen van wat we misten, pikte ik ergens de volgende beschrijving op:

“In de tentoonstelling “Sterke vrouwen, zware was” ontdek je de samenhang van verschillende ontwikkelingen in een maatschappij. Zo is er geen wasmachine zonder de distributie van water en elektriciteit in huis of de ontwikkeling van aangepaste zeepproducten, is er geen “bevrijding van de vrouw” zonder extra vrije tijd voor de vrouw (tijd uitgespaard door de wasmachine) en, als je de lijn echt wil doortrekken, geen “soaps” zonder televisiereclame voor zeepproducten. “Sterke vrouwen, zware was” nodigt bovendien elke bezoeker -groot en klein-  uit, om zelf de handen uit de mouwen te steken. Je leert er je was sorteren, je hangt je kleren aan de “tijdwasdraad” of gaat tekeer op het wasbord. De was heeft geen geheimen meer na dit doe-parcours.”

Nog altijd spijt, Etienne???

Dan maar met onze Sonja naar “De houtbewerking” [60]. Die vertelt je waarvoor hout zoal gebruikt werd en wordt en toont stap voor stap alle processen nodig in de houtbewerking: van het vellen van een boom over het verzagen  van planken tot aan het verlijmen van de kleinste houten onderdelen. Hout was vroeger een enorm belangrijke  grondstof, dat merk je al aan de grote verscheidenheid van gereedschappen voor houtbewerking. En tot op vandaag worden er nog altijd nieuwe werktuigen uitgedacht.

Drie ambachten worden in deze afdeling uitgebreider besproken: de wagenmaker [61-62], de klompenmaker [63-64] en de kuiper [65-66]. Het is werkelijk onbegonnen werk hier  alle werktuigen te vermelden, laat staan te beschrijven, die deze drie toch wel aparte beroepen met zich meebrachten. Zie bvb.  foto [67]  van Pol.

Blijft er nog de smeeddemonstratie van de huissmid [70-71-43]. Metaal maakt al sinds de prehistorie deel uit van onze geschiedenis en in de jeugdherinnering van velen onder ons, leeft nog het beeld van een van de kleurrijkste figuren uit de dorpsgemeenschap. We leerden hoe de smid aan de kleur van het verhitte ijzer kan zien hoe ver hij kan gaan met de bewerking ervan, over de rol van koolstof in het metaal, hoe al die sierlijke krullen in poorten en deuren geboren worden. Fascinerend om zien is het hoe het vuur opgejaagd wordt in het smidsvuur, het ijzer verhit en met vakkundig gerichte hamerslagen op het aambeeld in allerlei vormen gedwongen wordt. Een ervaren smid kan zich op de kleur van het ijzer beroepen om de temperatuur te schatten. Des te warmer het ijzer, des te meer zal de kleur overgaan van rood over oranje naar geel. Door snelle afkoeling in een bad koud water (of olie) vormt zich aan de buitenkant een harde laag. Het vonkend ijzer, het spel van verhitten, smeden en afkoelen: een wonder gebeuren! Onze gastsmid wist het allemaal haarfijn uit te leggen en pertinente vragen van geïnteresseerde leden werden vakkundig beantwoord, even vakkundig als werd omgegaan met ijzer en vuur, tangen en hamers… Zo wilde Maurice nog graag weten waarom deze tovenaar met ijzer en vuur na enkele forse hamerslagen op het aambeeld, zijn hamer even zingend liet dansen naast het gloeiende ijzer. Het antwoord was even verrassend als simpel: om spieren en elleboog tussen een reeks slagen (stevige meppen waren het!) de kans te geven even te ontspannen!!! Eén ding werd wel duidelijk: dit is geen werk voor doetjes!

Al gauw en toch later dan voorzien kwam een eind aan deze demo, hoewel onze smid naar eigen zeggen nog veel te vertellen had. We beloofden terug te keren en dan ook een paard mee te brengen om het te laten beslaan in een volgende show! Willy wilde best al even als “proefpaard” dienstdoen [72]! Bij het afscheid kregen we nog een in ons bijzijn gesmede flesopener ofte kroontjeswipper mee! Kan het origineler? En voor hun beukennootjes zullen Guy en Philippe toch ook  nog eens moeten terugkomen [74]!

***

Tot de volgende keer, dan trekken we met onze diva’s naar … DIVA!

Pierre


Parijs-Roubaixkasseitjes
“… wat samen gegooide stenen die in de loop van de tijd onder paardenhoeven hun plekje gevonden hebben.”
noteerde een bezoeker schilderachtig!
Pol had er een plezante anekdote bij: Hij had het al meegemaakt dat, wanneer de zware Brabantse trekpaarden hun huifkar naar boven dokkerden, er op de grote weg bovenaan het kasseiwegske steevast een paar mannen het verkeer moesten gaan regelen, want als de paarden durfden te stoppen bovenaan, geraakten ze niet meer weg!

De naam “Herisem” zou afkomstig zijn  van een oud Frankisch woord  “Haria-heim” wat “zitplaats van Haira” betekent.

In een banmolen waren de naburige boeren verplicht hun graan te laten malen; zo’n molen was vaak in handen van de plaatselijke heer met als doel een tiende van de waarde van het graan als belasting te kunnen innen.

In een slijpmolen werden de stenen nadat ze gezaagd waren geslepen en gepolijst.

 

 

 

Foto