|
|
HET VERHAAL VAN EEN KANAAL, PAELLA EN PORSELEIN…
Strepy-Thieu en Mariemont (12 april 2013)
Vrijdag 12 april kwart voor acht, voor sommigen nog een “kot” in de nacht… 19 validen -13 van het mannelijk, 6 van het vrouwelijk geslacht- en 3 die zich te mottig voelden om de tocht alsnog te wagen op wat moest doorgaan voor een prille lentedag! Olympiacar, gedreven door oude bekende Gunther, netjes op tijd voor het geplande vertrekuur.
Vlotte rit via Jodoigne, Gembloux en Fleurus en dus te vroeg op eerste bestemming: het UNESCO geklasseerde Historisch Centrumkanaal in Strépy. De “Cantine des Italiens”, een van de laatste getuigen van de massa-immigratie van Italianen naar België na WO II, bood interessant tijdverdrijf. Deze immigratie, zo vertelde onze gids achteraf, was het resultaat van een akkoord uit 1946 tussen België en Italië waarbij dit laatste land mankracht zou leveren om het grote tekort aan arbeiders in de steenkoolmijnen op te vangen, in ruil voor levering van de nodige steenkool voor de Italiaanse economie en een behoorlijke huisvesting van de inwijkelingen. Uit het gereconstrueerde kamertje bleek dat “behoorlijk” nogal voor interpretatie vatbaar was!!! Gustave Boël -geen familie van!- was één van de belangrijkste initiatiefnemers; hij liet in 1946-1947 o.a. de Cantine des Italiens bouwen ten behoeve van zijn eigen werknemers. Sommige beroemdheden als Enzo Scifo, Salvatore Adamo, Claude Barzotti, Elio Di Rupo en… een neef van Johannes XXIII vinden hun voorouders hier terug. Na de ramp in de “Bois du Cazier” in 1956, waarbij 136 Italiaanse mijnwerkers om het leven kwamen, verscherpte Italië de veiligheidsvoorschriften voor zijn onderdanen en ging men hier de voorkeur geven aan andere nationaliteiten-werknemers: Spaanse, Griekse, Turkse, Marokkaanse…In de verschillende vertrekken van de “Cantina” toont heel wat authentiek beeldmateriaal ons de invloed van die immigratie (niet minder dan 99 nationaliteiten!) op het huidige multiculturele karakter van La Louvière.
Om 10 uur hesen we ons, in wind en pletsende regen, aan boord van een bijna wind- en waterdicht boemeltje, uitgerust met een, volgens J.C. toch, speciaal compartiment voor “gehandicapten”- die per abuus achterstevoren gingen rijden! Over het jaagpad, waar destijds vrouwen breiend, lezend of… “patatten jassend” de boten voortsleepten over het kanaal, bereikten we onze eerste halte: een indrukwekkende machinekamer, waar gegoocheld werd met “Bars” (nee, niet dié bars!), pompen en filters en ongelooflijke toeren werden uitgehaald om tonnen zware liften omhoog of omlaag te brengen, alleen maar met de kracht van water!
En dan de boot in, gelukkig niet spreekwoordelijk, voor een tocht met de “La Ville de La Louvière” naar lift 4. De andere liften waren tijdelijk buiten dienst wegens opknapbeurten. Tijdens de vaart vertelde onze ervaren gids honderduit. Schepen die de lift nemen: geef toe een niet alledaags verschijnsel! En toch zijn er al sinds ruim een eeuw zo vier exemplaren in bedrijf tussen La Louvière en Thieu. Ze werden ontworpen door Edwin Clark en gebouwd tussen 1888 en 1917; elk ervan overbrugt een hoogteverschil van pakweg 17 meter, samen een verval van 68 meter, met als enige energiebron… water! Ze liggen alle vier op de waterweg tussen de Maas en de Schelde, het zogenaamde Centrumkanaal. In dubbele uitvoering zijn ze hydraulisch met elkaar verbonden, waarbij het gewicht van de ene bak dat van de andere compenseert. Te klein geworden echter voor het moderne grotere riviertransport, worden deze kunstwerken sinds 2002 enkel nog voor de pleziervaart gebruikt. Het goederenvervoer wordt vanaf dan omgeleid via de grote scheepslift van Strépy-Thieu, die het verval (73,15 m!) in één keer overbrugt. Scheepslift nr. 1 in Houdeng-Goegnies werd in 2002 zwaar beschadigd toen een opgehaalde sluisdeur voortijdig neerviel op een binnenschip dat de liftbak verliet. (Mochten wij even van geluk spreken!) Pas in 2011 werd ze opnieuw geopend voor de scheepvaart.
Terwijl we tijdens de boottocht door onze zeer ervaren vrouwelijke gids van al deze uitleg en nog veel meer voorzien werden, waren we bij lift 4 aangekomen, waar we aan den lijve zo’n versassing konden beleven. Ondanks het gure weer waren de mannen, de dames bleven wijselijk binnen, niet weg te slaan van het dek om geen seconde te missen van dit indrukwekkende spektakel, door iemand uit het gezelschap terecht omschreven als “spitstechnologie uit de vorige eeuw”! Geen wonder dat UNESCO de liften als werelderfgoed klasseerde! In het voorbijvaren kregen we ook nog een goed uitzicht op de nieuwe scheepslift van Strépy-Thieu, goed herkenbaar aan de donkere toren, nog zo een indrukwekkend technologisch hoogstandje, goed voor schepen tot 1.350 ton!
Onze boemel, door Yves omgedoopt tot onze “Fyra” -maar dan wel ene die rijdt!- bracht ons in gezwind tempo terug naar scheepslift 1. Daar wachtte de Olympia al om ons naar Mariemont te brengen, waar in het museumrestaurant “La Terrasse” “paella à volonté” voor ons werd klaargemaakt, voor sommigen een ware lekkernij (hoeveel keer werd er daar in dat hoekje aangeschoven?), door anderen minder gesmaakt! De vertrouwde ambiance bleef echter ook deze keer niet achterwege, temeer toen aan het licht kwam dat sommige dames nog studie- en of klasgenoten bleken te zijn! Moet er nog zand zijn?...
Veel te vlug gleed de klok naar 3 uur, hoog tijd voor onze volgende afspraak in het “Musée Royal de Mariemont”, waar het goddelijk Doorniks porselein, een ware passie van de steenrijke verzamelaar Raoul Warocqué, en een toffe gids, beetje worstelend met haar Nederlands maar daardoor des te charmanter, onze namiddag zouden vullen.
Niet gevraagd, maar toch gekregen was vooraf de boeiende geschiedenis van het kasteel van Mariemont op het grondgebied van Morlanwelz. Dit voormalig landgoed en jachtterrein werd in de 16de eeuw gesticht door de zus van Keizer Karel V: Maria van Hongarije; vandaar ook de naam “heuvel van Maria” (en niet die van Erika, Jan!). Albrecht en Isabella maakten er een koninklijke residentie van, maar toen de broers Warocqué het einde 18de eeuw kochten, was het één grote ruïne als gevolg van branden en verwoestingen door buitenlandse bezetters. Onder meer met het kapitaal dat de familie Warocqué bijeenbracht dankzij de steenkoolindustrie, kreeg het domein zijn vroegere glorie terug. De laatste particuliere eigenaar was Raoul, steenrijk maar ook groot kunstliefhebber en weldoener. Hij stierf zonder erfgenamen en liet al zijn bezittingen, inclusief verzamelingen, na aan de Belgische staat.
De overgang van de Warocqués naar het eigenlijke doel van ons museumbezoek -het beroemde Doorniks porselein- kon dus naadloos verlopen!
Genietend leren werd het: elke onderwijsmens kan er alleen maar van dromen! Wij konden het, genieten van een werkelijk schitterende verzameling van bijna 2000 stukken, met exemplaren waarvan de waarde niet te schatten valt. We leerden over het productieproces van porselein, dat bij de samenstelling ervan kaolien wordt gebruikt, een weerbarstige witte kleisoort die vermengd wordt met kwarts en veldspaat om de klei, het basisproduct van porselein, minder vettig en glasachtig te laten worden bij het verhitten. We leerden dat bij het bakken, soms in meerdere beurten, een hoge temperatuur vereist is (tot 1400° naargelang de bakbeurt!), waardoor het hard en doorschijnend wordt en helder gaat klinken. We leerden wat “Chine de commande” is, een verzamelnaam voor Chinees porselein dat speciaal voor de Europese markt werd vervaardigd, gekenmerkt door Europese taferelen: familiewapens, landschapjes, beroemde personages e.d. We leerden over de verschillende periodes en hun kenmerken, over decoraties in purperen camaïeu, polychrome vogels, de zgn. Buffonvogels, over de blauw-wit versieringen en de stereotypes als gevolg van het dagelijks gebruik van porselein.We leerden…En altijd weer die prachtige borden, schotels, vazen, kopjes, fruitschalen…
Op het einde van onze rondleiding mochten we als toemaatje nog even op bezoek bij “Cleopatra 7” -hoewel nog twijfels bij dit laatste cijfer- en ander Egyptisch, Romeins, Grieks enEtruskisch schoon, allemaal te bewonderen in dit kleine, maar oh! zo rijke museum.
De terugweg naar de bus liep dan nog door het ongelooflijk mooie landschapspark, het mooiste arboretum van Wallonië, met een schat aan prachtige, indrukwekkende, eeuwenoude bomen en bronzen sculpturen, o.m. de “Burgers van Calais” van Rodin.
Zo werd het alweer een rijk gevulde dag, met voor elk wat wils, en dus genieten tot de laatste stonde!
Niet verwonderlijk dus de vele tevreden gezichten in de huiswaartse bus …
Pierre |
|
|