|
|
VAN DE MIJN NAAR DE ARENA
XIX-II-MMXVI
Je zal het altijd zien: je neemt de nodige voorzorgen en … dan gebeurt er niks! Met de ervaring van vorige uitstap nog fris in de “koppekes”, verkoos het bestuur voorzichtigheidshalve de bus boven het geplande eigen vervoer met auto’s. En dus sneeuwde het niet! Alhoewel: bij aankomst in Genk viel daar toch wat schaars wit tussen de struiken te bespeuren! Om ons te troosten???
Stipt op tijd, dat wil dus zeggen naar onze normen ruimschoots te vroeg, deponeerde Gunther zijn bus, en ons, zijn 22 gasten dus ook, aan de poort van C-mine in Genk, want daar zou het allemaal beginnen. Twee nieuwe gezichten in de bende: Ludo was er voor het eerst weer bij en ook Gaston “huppelde” als een jong veulen vrolijk mee!
Binnen wachtte al een eerste gids, Lut Langens ons op, terwijl Greet Nijs nog net binnen de tijd kwam aanzetten. Met zachte hand vormde Etienne de groepen (nog een restantje uit vroegere tijden?). Ik had mij in het spoor van Greet genesteld en daar gingen we op expeditie, een tocht die ruimschoots de voorziene tijdsduur van een uur en half zou overschrijden.
Met een beetje hulp van de www om de gaten in mijn geheugen te dichten, proberen we, met een knipoog naar ons Greet, haar uitgebreide relaas en het verloop van de expeditie te reconstrueren.
Anno 1900 is Genk een rustig dorp, met zo’n 3.000 inwoners en op dat moment gekend voor de prachtige natuur, een trekpleister voor tal van artiesten en schilders die Genk gebruiken als kader voor hun (kunst)werken. En dan gebeurt het: in 1901 ontdekt André Dumont steenkool in As en ontwikkelen zich drie steenkoolsites: Zwartberg, Waterschei en Winterslag. Reken daarbij nog Beringen, Eisden, Houthalen en Zolder : gevolg een enorme bevolkingsgroei van vooral Italiaanse gastarbeiders (vader Rocco Granata!) die hier met mooie beloften naartoe gelokt werden om het vuile werk op te knappen waarvoor Belgen feestelijk bedankten! Na de mijnramp in Marcinelle waarbij 262 mijnwerkers, vooral Italianen, het leven lieten, kwamen daar ook Grieken, Spanjaarden, Turken, Marokkanen e.a. bij. Vandaag telt Genk zo’n 65.000 inwoners met 107 verschillende etnische achtergronden. De mijnen kennen topjaren, maar in 1966 sluit de mijn van Zwartberg wegens niet meer rendabel, in 1987 volgt Waterschei en in 1988 die van Winterslag (vandaag C-mine). Zolder gaat als laatste dicht in 1992.
Een deel van de mijngebouwen en -installaties in neoclassicistische en neo-Vlaamse stijl is behouden gebleven en ondertussen ook geklasseerd. Na de sluitingen ging men op zoek naar nieuwe mogelijkheden voor de immense mijnsite en zo wordt in 2005 C-mine geboren. De ‘C’ staat in de eerste plaats voor creativiteit, de rode draad van en op C-Mine, en in die optiek verrezen achtereenvolgens Euroscoop, een bioscoopcomplex in de voormalige badzalen, een atelier van gerenommeerd keramist Pieter Stockmans in het vroegere metaalmagazijn, een Academie voor Media en Design en sinds een paar jaren ook C-Mine expeditie in een oude luchtgang van de vroegere mijn, een belevingstraject met veel zintuigelijke ervaringen.
Onze eigenlijke ‘expeditie’ startte buiten “in de schaduw” van de twee schachtbokken, een “kleinere”, de oudste van Limburg, gebruikt voor het overbrengen van de mijnwerkers naar en van “beneden”, en de “grote” broer van 60 meter hoog om grotere hoeveelheden steenkool te kunnen bovenhalen en de mijngangen te kunnen verluchten en “ontstoffen”.
Via het ophaalmachinegebouw en de elektriciteitscentrale, beide nog intact gebleven met hun indrukwekkende machinerieën, daalden we, na wat gemorrel met de toegangsticketjes, trapsgewijs naar een diepte van 6 meter om in een van de twee nog bewaarde mijngangen aan onze verkenningstocht te beginnen. Daar wachtten ons heel wat verrassende installaties. Zo onder meer de verhalenkoker waar bekende artiesten, o.m. Pascale Platel, Stijn Meuris, Bart Moeyaert e.a., unieke verhalen over de mijn vertellen in combinatie met creatieve beeldprojecties. Zie je nog dat een beetje zielige kanariepietje, destijds in de ondergrond gebruikt om gasgevaar op te sporen (als ze letterlijk van hun stokje gingen, was het zo ver!)? En in koker één die indrukwekkende zwartbestofte kop van Roger Saeys, een mijnwerker die zo verrassend veel op Pol leek? In de echokamer, een interactieve geluidscel die veel weg heeft van de bedieningskamer van een duikboot, mochten we zelf aan de slag met hendels, knoppen en wielen. Plots worden we overdonderd (letterlijk!) door het kabaal uit de mijngangen dat “in het echt” soms tot boven de 100 decibel uitsteeg. En dat urenlang toen er van oordopjes nog geen sprake was! Die maakten de kompels dan maar zelf met wat voor handen was, watjes of soms zelfs stukjes boterham! Via een doolhof, nabootsing van de wirwar aan gangen in de ondergrond, bereiken we het “dieptepunt” van onze tocht waar we door de architect in het ootje genomen werden met een wel bijzondere verluchtingsschacht om de diepte te schatten. Door het gezichtsbedrog zaten we er glorieus naast! Het schachtdeksel boven schacht 2 verborg een put van liefst 884 m diepte, thans praktisch volledig gedicht. Het boren van zo’n put kon enkel door middel van de bevriezingsmethode om het grondwater de baas te kunnen. Opmerkelijk was de kennismaking met de witte en de zwarte gang waardoor de mijnwerkers aan het begin of einde van hun shift passeerden. Voorbij de stuttenruimte, een doolhof van stutten als nabootsing van de werkomstandigheden beneden, passeerden we een vijfhoekige tunnel waar een “rollende” lichtflits de snelheid nabootste waarmee het grauwvuur zich bij een ontploffing door de gangen verspreidde. Huiveringwekkend! Tot in de diepste poriën doordrongen van al dat zwarte stof, mochten we tot slot als echte kompels langs de douches passeren zodat we proper gewassen weer de bovengrond bereikten.
Tijdens onze tocht vertelde Greet nog over het zwarte stof dat zich als een dikke korst op de wanden van de gangen had afgezet terwijl het met de vuile lucht naar buiten gezogen werd; over de zware werkdagen in hitte, stof en lawaai voor een loon dat voortdurend wisselde want slechts berekend volgens de aard en de plek van het werk, hetgeen voor de boekhouder ingewikkelde toestanden met zich meebracht; hoe in den beginne dat loon om de veertien dagen (quinzième en “kezèm”) aan de mijnwerkers zelf werd uitbetaald die er dan steevast mee op café gingen en alles of bijna toch letterlijk “verdronken”; hoe dat later verholpen werd door het zuurverdiende loon aan moeder de vrouw zelf uit te betalen; en uiteraard -en dat kende Maurice natuurlijk maar al te goed want perfect passend in “zijne winkel”!- het hele steenkoolverhaal dat miljoenen jaren geleden begon toen, onder invloed van langdurige hoge druk en warmte, turf en veen eerst tot bruinkool “geperst” werden en nog wat eeuwen later tot verschillende soorten steenkool.
Door al dat enthousiasme van Greet en de interactie met onze Passers was onze tijd na het passeren van de douches al lang opgebruikt en moesten we tot onze spijt afzien van de beklimming van de 60 meter hoge schachtbok buiten op het plein. De verhalen van de enkele dapperen uit de andere groep die de tocht naar boven wel hadden kunnen maken, maakten ons alleen maar een beetje nijdiger! Maar ’t is hun toch van harte gegund!
Ergens las ik: “C-mine expeditie is een zintuigelijke ervaring tussen licht en donker, boven en onder, vroeger en nu!” En dàt kunnen we alleen maar volmondig beamen!
Naar de “Bazilik” dan maar, nee, niet die van Onze-Lieve-Vrouw, maar die andere, de brasserie in de schaduw van de echte en naaste buur van het Gallo-Romeins Museum, waar we in de namiddag te gast zullen zijn. Daar had Jean een pastinaaksoep met brood, kalkoengebraad met groentjes en kroketjes, koffie, wijnen en water laten reserveren. Bij het aperitief werden Karel, Maurice en Pol op het matje geroepen: zij wisten blijkbaar niet dat zij verjaarden, of deden maar wat alsof! Wij waren het alleszins niet vergeten… En dus, mannen, van harte…
Tussen de soep en de patatten zoals dat heet probeerde ik dan nog op verzoek van Fred wat uitleg te verschaffen over onze website in aanbouw! Of mijn toehoorders er veel van gesnapt hebben, betwijfel ik! Ikzelf, met mijn voorhistorische computerkennis, trouwens ook niet… Maar het komt wel goed, daar zal Fred wel voor zorgen!
Lichamelijk gesterkt en uitgerust gaan we dan na de middagshift in het vlakbij gelegen museum op zoek naar de helden van het Colosseum, het verhaal van de gladiatoren in het oude Rome. Clément Morias zal onze hoofdgladiator zijn en ons op aangename manier met zijn sappig Limburgs accentje laten mee genieten van deze prachtige tentoonstelling, in primeur opgebouwd in Tongeren en daarna doorreizend naar Denemarken en Nederland.
De gladiatoren: wie zijn ze?, waar komen ze vandaan?, waarom deden ze het? om het op zijn Jambers te zeggen! De meeste gladiatoren waren krijgsgevangenen of slaven; die hadden niet veel keus,maar er waren ook vrije mannen, senatoren en hoog geplaatsten, die er zelf voor kozen om gladiator te worden. De spelen waren immers waanzinnig populair en gladiatoren konden een sterrenstatus bereiken. Vrouwen lagen aan de voeten van succesvolle gladiatoren, vooral de hogere dames, en als ze voldoende goud hadden verdiend, konden slaven of gevangenen zichzelf vrijkopen. Overigens hoefde de gladiator doorgaans maar twee gevechten per jaar te leveren, en toch werden de meesten niet ouder dan 30 jaar.
De oorsprong van de gladiatorengevechten blijkt bij de Grieken te liggen die de gewoonte hadden om ter gelegenheid van de begrafenis van welgestelde personen rituele gevechten te organiseren. Via de Griekse kolonies in Zuid-Italië raakte het gebruik ook bij de Romeinen bekend. Vooral de Romeinse keizers zagen er een politiek instrument in om hun populariteit op te krikken en het volk met “brood en spelen” rustig te houden.
Het Colosseum was de thuisbasis van de gladiatoren. Dit beroemde amfitheater kreeg met de uitbreiding van het Romeinse rijk overal navolgers met het gros daarvan uiteraard in Italië zelf zoals Clément ons op een reuzegrote kaart liet zien. Ook in Tongeren werden met grondradar verwoede pogingen gedaan om archeologische sporen van een amfitheater te vinden, maar te vergeefs. Op één plaats werd een ronde knik in een muur ontdekt, maar het is niet zeker of het de resten zijn van een amfitheater. Ze geven de zoektocht echter niet op, want dat de oudste stad van België geen amfitheater zou gehad hebben en andere Romeinse nederzettingen als Nijmegen en Xanten wèl, dàt kunnen ze in Tongeren maar moeilijk over hun kant laten gaan!
Maar Tongeren heeft dan weer zijn eigen gladiator in de persoon van Marcus Ulpius Felix! In Rome werd zijn marmeren urne gevonden, teken van aanzien voor een gladiator. Speciaal voor de “helden van het Colosseum” keerde dit topstuk terug naar Tongeren. Marcus werd 45 jaar oud en behoorde tot de stam van de Tungri. Hij was vermoedelijk een krijgsgevangene die volgens zijn grafschrift succesvol was in de arena. Volgens datzelfde opschrift was hij een murmillo, een type gladiator met een groot schild, een helm en een zwaard. Gladiatoren kwamen in verschillende soorten voor en de expositie laat een groot aantal daarvan zien, niet alleen in de vorm van beelden, maar ook in bij elkaar gebrachte topstukken: helmen, beenbeschermers… Naast de murmillo was er de thraex, die een kort gekromd zwaard als wapen had, de retiarius, uitgerust met een drietand en een net. De retiarius werd vaak bevochten door een secutor, een variant van de murmillo met een gesloten helm, waarin alleen twee gaten voor de ogen zaten, dit om de drager tegen de drietand van de retiarius te beschermen. Eén van de hoogtepunten van de tentoonstelling is trouwens de verzameling prachtig bewaarde gladiatorenhelmen, de meeste teruggevonden in Pompeï, en waarvan er eentje nog de schade vertoonde opgelopen tijdens het gevecht. Maurice had er zo zijn twijfels bij, maar Clément kon hem blijkbaar toch overtuigen!
De gladiatoren werden in de beste omstandigheden getraind in gladiatorenscholen, de ludi. Ze trainden zowel ’s ochtends als ’s namiddags met zware houten wapens en een rieten schild, waarbij ze vaak verschillende wonden en breuken opliepen. Ze stonden op een spierversterkend dieet van gerst, bonen en mineralen.
Ook op de vraag of er ooit vrouwelijke gladiatoren aan de gevechten deelnamen, meende onze gids een antwoord te hebben gevonden. Hij wees ons op een mozaïek waarop twee gladiatoren -of zijn het toch gladiatrices?- met opvallend vrouwelijke trekken een tijgerin uitschakelen. Ook een paar basreliëfs van gladiatoren vertoonden verdacht veel verfijning in tegenstelkling tot andere stoere spierbundels van echte mannelijke collega’s! Toch is er over hen niet veel geweten, zelfs niet door de aanwezigheid van bepaalde borststukken!
Verschillende beelden vertellen ons ook hoe zo’n dag in de arena verliep. ’s Ochtends stond er eerst een heuse stoet op het programma, daarna een dierenparade, dierengevechten en jachtpartijen. Tijdens de lunch kon je de executies volgen van de ter dood veroordeelden. Vervolgens was het tijd voor wat luchtiger amusement, om dan de dag te eindigen met het hoogtepunt waar iedereen zat op te wachten: de gladiatorengevechten.
De apotheose van ons bezoek en meteen de afsluiter van deze toch wel unieke tentoonstelling, is een kamer waar bewegende vloermozaïeken en tekeningen van vechtende mannen en dieren uitvergroot op doeken geprojecteerd worden, terwijl het gejoel van het publiek over je heen dondert. Indrukwekkend!
Hebben we nu alles gehad? Waarschijnlijk niet, maar toch voldoende hopen we om een beeld te krijgen van deze majestueuze tentoonstelling, een waardige opvolger van eerdere tentoonstellingen gewijd aan de Vikingen en de Etrusken.
En mag ik dan om te besluiten onze Rik bij mij aan de telefoon citeren?
“Het was weer formidabel vandaag. Ik had geen klein beetje spijt dat ik mijn fototoestel had thuis gelaten!”
Moet er nog zand zijn?....
Tot de volgende!
Pierre
Ken je het rijmpje nog? Die van Eisden gaan op Zolder Houthalen. In de Winter(slag) ziet het Water(schei) Zwart(berg) in Beringen.
|
|
|