Koperen Passer Tienen

Club V-9

Groep Hof ter Rode


Pierre

 

 

AUBEL... AUBEL

Verslag 21 april 2017

Iedere vogel zingt zoals hij gebekt is! Tegen de melodieën van ene “ludovicius tienensius campisius”, een soort van wiens bestaan zelfs een doorgewinterde vogelaar als Karel geen flauw vermoeden had, is mijn eenvoudig getjilp niet opgewassen! Jullie zullen dus moeten aanvaarden dat ik in dit “aubeliaans” relaas een toontje lager zingen zal…

Laten we dan maar klassiek beginnen bij het begin, dat wil zeggen metde Jef die met zijn Olympia flink op tijd was, evenals de 16 abdijgangers en ook onze Pol alweer! Of gebeurde dat laatste omdat hij nu tot officieel fotograaf gepromoveerd was en zo als openingsshot kon debuteren met een groepje sympathieke ouderen, blij als kinderen die weer eens op schoolreis mochten, wachtend bij hun busje? Wie zal het zeggen?!! Vlotte start dus en even vlotte rit naar het land van stroop en kaas. Gevolg? Ruim een half uur te vroeg ter plekke, het i-kantoor nog gesloten, geen gids te bespeuren, alles peis en vree zoals het past in dit zo gebenedijde oord! Gelukkig ontdekte het pientere oog van Gaston (haha!) dat het café al wél open was, dus allen daarheen voor een opwarmertje vooraleer de frisse ochtend in te trekken, waar op de ruime binnenkoer ondertussen onze gids haar opwachting maakte, dubbel verbaasd over onze vroege aanwezigheid én over het feit dat ze alleen maar mannen voorgeschoteld kreeg. Niet dat ze tegen dat laatste enig bezwaar koesterde! Toen ik naar haar naam vroeg, antwoordde ze stilletjes en ietwat schuchter:”Emmanuelle”! Dacht ze daarbij misschien aan die andere illustere naamgenote? Wij alleszins niet, toch niet direct, want ons ging het vooral om de inhoud, niet in de eerste plaats om de verpakking, hoewel die er ook wel mocht zijn!!!

Enfin dus, alweer op tijd, kroop onze bijna perfect tweetalige guide op haar arduinen bloembak om ons vandaar, en in afwachting van een intiemere kennismaking (met de abdij, sloebers!), onder te dompelen in de geschiedenis van deze voormalige cisterciënzerabdij; voormalig omdat de laatste 3 monniken in 2002 de zaak voor bekeken hielden en de priorij verlieten. Hun plaats is nu ingenomen door een christelijke lekengemeenschap, geïnspireerd door de regel van Benedictus en de traditie van de cisterciënzers, zij het dan in een ietwat vermenselijkte vorm: zo is bv. het opstaan om 4 uur, een ontiegelijk uur in de ochtend, om te gaan bidden, verschoven naar later in de morgen.
Om nu de geschiedenis en het verhaal van Emmanuelle geen geweld aan te doen, gaan we even “googelen” voor een korte opfrisbeurt.

“De abdij van Val-Dieu of Godsdal ontstond begin 13de eeuw als een uitbreiding van de abdij van Hocht (bij Maastricht), een klooster dat zich in deze periode steeds meer ontwikkelde tot een stift voor adellijke vrouwen (voor ‘adelen’ zou E. ze noemen!). In 1216 schonk de toenmalige graaf van Dalhem grond voor een nieuwe abdij in het Land van Herve, precies op de grens van het graafschap Dalhem en het hertogdom Limburg. Op deze plek, in de dunbevolkte vallei van de Berwinne, groeide in korte tijd een bloeiende kloostergemeenschap.
De abdij werd enkele keren geteisterd door brand: in 1286 vernielde een brand de kerk, die terug opgebouwd werd in 1331. Protestantse opstandelingen, volgens sommigen Hollandse troepen, staken in 1574 de kerk en het klooster opnieuw in brand. De wederopbouw werd pas in 1625 voltooid.
Onder de Franse bezetting werden de kloosterorden afgeschaft, ook de cisterciënzers. De abdij werd door de Fransen in beslag genomen en in 1798 terug verkocht aan de abt, die er bleef wonen tot zijn dood in 1812. Hij stierf zonder testament zodat al zijn bezittingen naar zijn erfgenamen gingen. In 1840 slaagde de laatste overlevende monnik erin dankzij giften de abdij terug te kopen van de familie van de abt. In 1844 vestigden zich opnieuw monniken, afkomstig van de Sint-Bernardusabdij in Bornem, in het complex, dat vanaf toen een priorij werd. In februari 2002 verlieten dan de laatste drie monniken de priorij om zich in andere cisterziënzerabdijen te vestigen.”

Wat wist ons Emmanuelle nog te vertellen? Dat de cisterciënzermonniken voor hun abdijen bij voorkeur afgelegen en onherbergzame plaatsen kozen, vaak in valleien, om zich uit de wereld te kunnen terugtrekken en waar het enige middel om te overleven was te werken om de gronden te verbeteren, en te bidden. Vandaar hun stelregel “Ora et labora”. Dat de orde zelf werd opgericht door Robert van Molesme in de abdij van Cîteaux (cisterciënzers). Dat, toen de Regel van de H. Benedictus in de toenmalige benedictijnerkloosters steeds slechter werd nageleefd, hij in 1098 uit reactie een nieuwe abdij oprichtte. Dat “trappisten” geen cisterciënzers zijn, maar een afgescheiden orde daarvan, genoemd naar het Franse klooster “La Trappe”. Dat er 6 trappistenkloosters zijn en slechts 2 cisterciënzers: Bornem en Val-Dieu. Dat het beeld van O.-L.-Vrouw overal opduikt (voluit heet de abdij dan ook abdij van O.-L.-Vrouw van Val-Dieu) evenals, zelfs tot op de etiketten van de bierflesjes, het symbool van de twee ringen en de spreuk “In Vinculo Pacis” (“In de band van de vrede”). En dat…

Maar toen daalde Emmanuelle van haar bloembak voor een architecturale ontdekkingstocht in “steno” doorheen de abdij.
Binnenkomen doe je via de indrukwekkende toegangspoort met het driehoekige fronton, nu versierd met een “ossenoog”, vroeger met een bas-reliëf ter ere van de orde van Cîtaux. Iedere avond werd de poort gesloten, want de monniken verlieten nooit de abdij tenzij om de lekenbroeders te helpen op het veld of in de schuur. Aan die poort boden zich ook de pelgrims aan op zoek naar onderdak, en de arme drommels op zoek naar wat eten. Broeder portier zal zijn handen wel vol gehad hebben! De ruime, vierkante binnenkoer was het toneel van de meer wereldlijke activiteiten van de abdij. Dat was het rijk van de lekenbroeders en de knechten die er zorgden voor de voorraden en het onderhoud van de abdij. Rondom bevonden zich dan ook de verblijven, schuren, bergplaatsen en stallen voor het vee.

Boven de toegangsdeur tot het abtenkwartier ontdekken we een mooi fronton (niet meer het oorspronkelijke!) met de H. Maagd en het Kind Jezus op de arm, en links en rechts de afbeeldingen van de stichter van de orde en de H. Bernardus. Aan de oostkant bevindt zich een eenvoudige houten deur. Boven in de latei staat het ietwat geheimzinnige woordje “Clôture” gebeiteld. Vanaf daar is elke toegang voor vrouwen verboden! In het aangrenzende “Gastenkwartier” ontving de vader-abt vaak illustere genodigden. We mochten er dus niet binnen, maar terloops werden we er attent op gemaakt dat sommige vensters dichtgemetseld waren, kwestie van kostenbesparing in de verwarming. De zalen en overwelfde kelders worden nu gebruikt voor tentoonstellingen en familiefeesten.

Via een mooie kloostergang, mooie open galerijen in het hart van het klooster, waar men al wandelend in alle rust en stilte kon mediteren, bidden en in contact blijven met zijn medebroeders, leidt onze gids ons naar de ziel van de abdij: de “Tuin van Eden”. Vandaar krijgt men ook uitzicht op de eerste verdieping met de slaapruimtes van de monniken en hun directe toegang tot de kerk. In deze gang ook twee opvallende deuren: eentje veel decoratiever en indrukwekkender -die waarlangs de monniken zich naar de kerk begaven-, en een smalle lage: de ingang voor de lekenbroeders! Al even merkwaardig hier is de herinneringssteen aan de grote overstroming uit 1756: het water stond hier toen meer dan twee meter hoog!

In de kapittelzaal kwamen de monniken dagelijks bijeen onder de leiding van hun abt die vooraan op een soort eenvoudig troongestoelte plaatsnam, terwijl de monniken zich volgens anciënniteit rond hem schaarden. Na lectuur van de regel van de H. Benedictus konden de monniken zich uitspreken -het is de enige plaats waar spreken toegelaten was! - over de spirituele en tijdelijke behoeften van de abdij. In sommige gevallen ging men ook over tot een stemming en daarvoor beschikten ze over een vernuftig systeem: een soort “offerblok” met drie afgeschermde gaten (geheimhouding!) waarin men zijn “stembriefje” kon deponeren: ja, neen of onthouding. Na een afsluitend gebed trok ieder dan terug naar zijn werk.

In het refectorium gebruikten de monniken in alle stilte hun maaltijden. Die stilte werd enkel doorbroken door het luidop voorlezen van gewijde teksten. Abt en monniken bekleedden hier dezelfde plaats als in de kerk: vooraan vader-abt, links de monniken, rechts de lekenbroeders. Achter de lezenaar merken we een prachtige, monumentale schouw in gemarmerd hout en een prachtig houten beeld van O.-L.-Vrouw met het Kind Jezus op de arm. Tegen de muren mooie eiken lambriseringen met daarin tegels in Delfts blauw, waarop onze Rik op slag verliefd werd! Daarboven een reeks merkwaardige portretten van alle abten die hier ooit de leiding hadden. Merkwaardig genoeg lijken zij allemaal op elkaar: volgens Emmanuelle hadden ze in latere tijden één pater genomen als model (in den beginne bestonden er immers geen foto’s of afbeeldingen!) en daar hier en daar een snor of baard bijgeschilderd! Opmerkelijk ook het prachtige stucwerk op het plafond.

Van het refectorium troonde de gids ons mee naar de kerk. Deze heeft een bewogen geschiedenis achter de rug: ze werd vier keer in brand gestoken, verwoest of in de Franse tijd geseculariseerd en telkens heropgebouwd. Ooit werd de kerk zelfs in gedeelten afgebroken en verkocht! Tijdens de afbraak stortte de toren dwars door het dak en het grote wijwatervat bv.., in rood Belgisch marmer, werd in een weide gebruikt als drinkbak voor het vee. Het prijkt nu opnieuw achteraan in de kerk, die ondertussen ook in 1946 door de paus tot basiliek gekroond werd! Getrouw aan de geest van de H. Benedictus maakt het geheel een sobere indruk, uitstekend geïllustreerd in de hoge ramen met grijsachtige tinten glas en eenvoudige motieven. Tijdens de tweede wereldoorlog zaten ook twee monniken in het verzet, maar ze werden verraden en samen met veel andere verzetslui gefusilleerd. Hun portretten, nu echter tijdelijk verborgen achter een deel van een moderne kruisweg, bevinden zich rechts vooraan in het schip.

Hoog tijd ondertussen voor meer profane aangelegenheden; dus op naar de brouwerij van Val-Dieu! Buiten kroop ons Emmanuelle weer op een verhoogje voor een zoveelste verhaal!

De oude brouwerij binnen de muren van de abdij werden eind 19de eeuw afgebroken. Zo verdween het bier van Val-Dieu voor bijna een eeuw. Na een paar mislukte pogingen van plaatselijke handelaars om opnieuw bier te brouwen, werd in een oud gebouw van de abdij een nieuwe brouwerij geïnstalleerd, met succes deze keer, die vanaf 1997 startte met het brouwen, eerst het blonde (6°) en bruine (8°) en later ook de tripel (9°). Het aanbrengen van de ketels was een avontuur op zich, want moest wegens te smalle deuren langs het dak gebeuren. Geen sinecure vertelde onze gids, want de gebinten waren nog met houten pinnen in elkaar geklonken en moesten, evenals de daken, in hun originele staat hersteld worden!  Omdat dus aan de bestaande gebouwen niets mocht gewijzigd worden (erfgoed!) en de productie algauw met plaatsgebrek kreeg af te rekenen, bedacht men een zogezegd mobiel brouwerijgedeelte binnen de bestaande gebouwen!

De Val-Dieu brouwerij is de enige in België die binnen de abdijmuren is gelegen. Historisch stonden de cisterciënzers bekend als talentvolle brouwers en de monniken van Val-Dieu bleven trouw aan deze reputatie. Het brouwen zelf is in eerste instantie ontstaan uit de noodzaak om water drinkbaar te maken en weerstand te bieden aan destijds veel voorkomende ziekten als tyfus, dysenterie en cholera. De geheimen van de brouwerij zijn het water, afkomstig uit het stuwmeer van Gileppe, en de gist. Dat gisten werd eeuwenlang door de monniken bestudeerd. Ze maakten van het brouwen een wetenschap door het creëren van speciale recepten die telkens weer werden verfijnd. Vandaag de dag worden de bieren van Val-Dieu gebrouwen, niet meer door de monniken zelf, maar door een bedrijf in samenwerking met de abdij (er zetelt nog steeds één monnik in de raad van bestuur), maar wel geïnspireerd door de originele recepten van de monniken, met trouw aan de traditie ook van her-gisting op de fles. Het zijn echte abdijbieren (de erkenning dateert van 1999), van hoge gisting, niet gepasteuriseerd en zonder toevoeging van aroma’s of kruiden.

Na haar uitleg, al eens onderbroken door een paar pittige opmerkingen van Rik -expert in het brouwen, wat haar tot enige voorzichtigheid aanzette! -, mochten we naar binnen waar o.m. 3 enorme lageringsketels van elk 10.000 l stonden te blinken, tussen sissende en dampende soortgenoten. We konden ook een blik werpen op de indrukwekkende houten dakgebinten die sommigen bijna in extase brachten! 

Na nog wat summiere uitleg tussen het geratel door, trokken we naar een kleine gelagzaal voor het ultieme orgelpunt van het hele bezoek: de proeverij. Die begon met wat horten en stoten (letterlijk!) en veel schuim (ook letterlijk!) wegens het aanzetten van een nieuw vat, maar uiteindelijk konden we toch proeven van een fris blondje met matig alcoholgehalte, naar het schijnt ook perfect als aperitief, en van een donker broertje (of is ’t een zusje?) met meer uitgesproken smaak (niet mijn persoonlijke dada!). De goudblonde tripel van 9°, resultaat van een langere gisting, bleef ons (gelukkig?) bespaard, maar de blokjes Val-Dieukaas gingen er wel vlotjes in.

Na deze wereldse geneugten kreeg de abdijwinkel nog de eer van ons bezoek en daar vielen vooral de kazen erg in de smaak. Dat kon ook moeilijk anders met hemelse namen als “Bouquet des Moines”, “Bleu des Moines”, “Délice des Moines” of een “Casse-Croûte”. Deze kazen worden, in tegenstelling tot het bier, niet in de abdij geproduceerd, maar in een familiebedrijf verderop in Herve, dat “gestimuleerd wordt door zijn liefde voor de streek en de kaasproducten!”

Bijna 1 uur: hoog tijd voor die andere “Casse-Croûte”, eigenlijk een zelfbedieningsrestaurant in de voormalige stallen van de abdij zelf waar warme en koude streekgerechten in een gezellig, rustiek kader worden geserveerd. Wij kozen voor een smakelijke “koninginnenhap”, -met de nadruk op “hap”! - vergezeld van voldoende, zij het ietwat overmaatse frieten en een “plaatselijk”(!) bier van het vat (of water voor sommige hardleersen in de bende!!!). De bediening, onder het toeziend oog van patron Léon Stassen, altijd glimlachend en de vriendelijkheid zelve, gebeurde in vlot tempo ondanks de volle zaal!

Na deze totaalbeleving naar geest en lichaam, konden we “en route” voor de volgende bestemming: de familie Nyssen en hun “Siroperie Artisanale d’Aubel”. Om de traditie van de dag in ere te houden, arriveerden we ook daar een half uur te vroeg, maar na een telefoontje van Antoine, één van de eigenaars die normaal onze gids zou zijn, kwam Martine Crahayal vlug opdagen. Minder welbespraakt (wegens geringere kennis van het Nederlands) en minder ervaren (deed nog maar een paar rondleidingen) dan Emmanuelle, deed zij toch haar best om ons in te wijden in de cultuur van de siroopbereiding.

Sinds de 17de eeuw wordt in het Land van Herve appel- en perensiroop van vruchten uit eigen boomgaarden gemaakt via een dubbele kooktijd en een persing. Zo had men niet alleen vruchten in de seizoenen dat er geen oogst was (wegens te late vorstperiodes bv..), maar ook buiten het seizoen. Voor de bereiding van 1 kg siroop gebruikt men 8 kg fruit: 80 % peren en 20 % appelen van hoogstamboomgaarden uit de streek (bevatten meer smaak en natuurlijke suikers naar het schijnt). Deze artisanale siroop, bereid zonder toevoeging van suiker en bewaarmiddelen, kan zonder problemen gedurende 10 jaar op een droge plek bewaard worden. Hij kan gebruikt worden in diverse culinaire bereidingen zoals balletjes in jagerssaus, stoofvlees, pannenkoeken… maar ook bij de beroemde Hervekaas.

Elke dag wordt één volledige cyclus afgewerkt: vanaf het plukken van het fruit tot het eindproduct. De productie is vooral seizoensgebonden omdat uitsluitend met verse seizoensvruchten wordt gewerkt. En niet met diepvriesvruchten zoals de concurrentie -lees Meurrens! - merkte onze gids fijntjes op! In september en oktober draait de “fabriek” op volle toeren met werkdagen van 18 uur om zo veel mogelijk siroop te vervaardigen en de voorraad voor het hele jaar op te slaan. Het koken gebeurt op hoge temperaturen en voor de confituren (de “jammen” zou Martine zeggen!) uitsluitend in koperen ketels. Die laatste bevatten minstens 60 % fruit van 14 verschillende soorten, waaronder blauwe bessen, kweepeer, moerbei, sinaasappel, maar ook de “gewone” soorten als rode bessen, frambozen…  Voor de peren gebruikt men vooral “Légipont”, het meest verspreid in de streek, en een mix van zachte, zoete appelen en lichtjes zure.

In een filmpje, waarbij onze gids regelmatig wat uitleg probeerde te geven en tussendoor ook nog voor telefoniste moest spelen, werd het hele productieproces uit de doeken gedaan, waarna ook nog de “proeverij” volgde: met een plastieken lepeltje mochten we wat siroop uit een potje scheppen!

Was naar mijn gevoel dit bezoek een beetje teleurstellend -interessanter zou alleszins geweest zijn de fabriek in volle oogstperiode in werking te zien-, de belangstelling voor de te koop aangeboden producten was wel een succes: de potjes siroop, “jam”, honing en choco gingen vlotjes over de toonbank; ik zag er zelfs eentje met een volle kartonnen doos naar de bus zeulen!

Alleszins, zeker wat het ochtendgebeuren betrof, toch weer een interessante uitstap in het gezelschap van altijd weer toffe gasten, steeds bereid voor een grap of een pientere opmerking, maar op tijd en stond ook ontvankelijk voor het ernstiger werk.

Tot dat laatste rekenen wij ook de heilvolle suggestie om ook eens een clublied te creëren, waarbij door Pol al dadelijk de aanhef werd getoondicht: “Rettteketettekketet…”  Waarop al onmiddellijk werd ingevallen met: “Zo klinkt ons koperen trompet”!
Wie doet meer… en/of beter?!

Saluut en tot de volgende in oosterse sferen! …

Pierre

 

 

Foto's