|
|
FELICIEN ROPS EN SINT-BERTUINUS: EEN GEWAAGDE COMBINATIE!
Vrijdag 20 april 2018
(De nr’s tussen haakjes verwijzen naar de foto’s van Michel en Luc)
20 april 2018: zowaar een zomerse lentedag! Twee sympathieke “verkenners” in het 20-koppige Koperen gezelschap: Luc Basteyns en Albert Ringele, terwijl Etienne thuis nog altijd “gekniecapt” rondschuifelt! Maar hij belooft beterschap!
Iedereen stipt op tijd en met zijn zonnigste humeur de bus in. Remi had zelfs in korte broek en blote (overigens sportieve) benen aangepaste kledij voorzien om de nog prille zomerwarmte het hoofd te kunnen bieden. Om echter eventueel enig grensoverschrijdend gedrag in de abdij te voorkomen (paters en blote benen, “Kom eens naar mijn kamer”, je weet wel…), had hij toch maar een lange broek in zijn “kabaske” gestopt, beweerde hij! Voorbarige voorzorgen zoals later zou blijken, want geen pater te bespeuren, met enige moeite slechts een toffe “frère Jacques”!
Zonder problemen dus op naar Rops in de rue Fumal, een “museum in het hartje van het oude stadsgedeelte” waar de ingang “een beetje” versperd werd door een actieve metershoge bouwkraan, nadarhekken en meer van de spul (3-4-5). “Stoute jongens, veel te gevaarlijk!” vermaande een bezorgde conciërge ons toen we ons toch langsdaar naar binnen wurmden. We hadden een ommetje moeten maken, maar ja, wisten wij veel! En de drang om bij “Pornocratès” te zijn… Dat mansvolk ook!!!
“Félicien Rops : Pornocratès dans tous ses états”, daar kwamen wij voor en daar zou onze guide - een sympathieke man (9) die zijn rol als gids-entertainer in bijwijlen een beetje grappig Nederlands (“België had worteltjes nodig!) perfect wist te vervullen - ons wegwijs in maken, in de hoop ons “het genie en het gedurfde van het werk van Rops te laten ontdekken”.
We begonnen met een spoedcursus over het leven van Félicien, van zijn geboorte in het Namen van midden 19de eeuw tot zijn overlijden in Frankrijk op het einde van diezelfde eeuw, “een tijdperk dat ingrijpend veranderde door de industriële vooruitgang en de evolutie van de zeden”. Die (r)evolutie zal zich ook in het werk van Félicien manifesteren. Op 18-jarige leeftijd, na een passage bij de Jezuïeten (waar hij een diepe afkeer van de hypocrisie van het katholieke geloof opdeed en er ook werd weggestuurd!) en het Atheneum, trekt hij naar de academie in Namen waar zijn eerste karikaturen en satirische prenten verschijnen. In Brussel gaat hij filosofie “studeren”, maar hij verkiest het kunstenaarsleven en de vrijheid boven zijn studies. Het is ook de tijd dat hij het blad Uylenspiegel(10) in eigen beheer uitgeeft. Zijn verdere leven brengt hij afwisselend in Wallonië en vooral Parijs door, waar hij, na zijn kennismaking met Beaudelaire, ook een veel gevraagd illustrator wordt van grote schrijvers als Verlaine, Mallarmé…Ondertussen is zijn huwelijk op de klippen gelopen, vooral nadat hij in Parijs gaat samenwonen met de zusjes Aurélie (16 jaar) en Léontine (19 jaar). De eerste schonk hem een zoon die slechts enkele dagen zou leven, de tweede een dochter Claire. De laatste jaren van zijn leven gaat zijn gezondheid (hij sukkelt met een oogziekte) erg achteruit en op 23 augustus 1898 overlijdt hij in het bijzijn van zijn dochter Claire en zijn twee trouwe vriendinnen Léontine en Aurélie. ***
Na deze vluchtige kennismaking konden we op verkenning in het museum waar, na heel wat omzwervingen en uitbreidingen, vanaf 2003 met de steun van de Provincie en de Franse Gemeenschap een belangrijk deel van Rops’ werken, waaronder meerdere topstukken, aan het publiek konden getoond worden.
Van de meest markante daarvan -de hele collectie uit zijn uitgebreid en veelzijdig oeuvre bekijken kan niet binnen de optiek van een paar uren!- kregen we van onze gidseen enthousiaste beschrijving. We pikken er enkele uit en gebruiken hierbij heel graag de mooie foto’s van Michel op onze website. De commentaar erbij sprokkelde ik hoofdzakelijk uit de “Gids Museum Félicien Rops”.
Uit de “Uylenspiegel”-periode onthielden we het karikatuurportret van zijn vriend, de Franse fotograaf Nadar, die hij uitbeeldt voor zijn beroemde fotocamera en met de nadruk op zijn doordringende blik en lange benen(14).
Zijn politiek engagement lezen we af uit zijn “Médaille de Waterloo”(15-16): een aanklacht tegen de Belgen die de medaille van Sint-Helena, symbool voor de dromen van grootheid van het Eerste Keizerrijk, ostentatief op de borst dragen: de Keizer als een seniele dwerg, omringd door een leger voorgesteld als een hoop absurde skeletten, en helemaal onderaan in het midden tekent Rops een puur spotsymbool: een grenadier die zijn hond gehoorzaamheid aanleert! Ook uit “La Peine de Mort” (17) spreekt datzelfde engagement: hier draagt Rops zijn steentje bij in de strijd tegen de doodstraf: de knielende vrouw is niet het volgende slachtoffer van de guillotine, maar een smeekbede tegen de horror van een executie. Het schavot ligt bezaaid met afgehakte hoofden afgedekt met een laken.
Rops is ook een realist, net als vele van zijn Brusselse vrienden: “Un enterrement en pays Wallon”(18). De pers heeft dit werk helemaal afgebroken omdat het antiklerikaal was. Voor de eenzame kleine geen enkel gebaar van troost of tederheid van de omringende volwassen, in hoofdzaak klerikale, wereld. Heeft Rops hier ook een tragisch deel van zijn jeugd aan de kaak willen stellen? Hij verloor zijn vader op 15-jarige leeftijd en moest het stellen met een voogd met wie hij het helemaal niet kon stellen.
Zijn ontmoeting en latere vriendschap met Beaudelaire manifesteert zich in “Les Epaves”(27), waarvoor hij het voorblad ontwerpt. Het skelet symboliseert de boom van goed en kwaad. Tussen zijn wortels ontluiken de zeven hoofdzonden in de vorm van bloemen en fruit (“Les Fleurs du mal”?). Een struisvogel slikt een hoefijzer in met rond het dier de spreuk “Virtus durissima coquit” (de deugd voedt zich met alles). De dichter wordt meegesleurd door een monsterdier: zijn portret tekende Rops in het kleine medaillon bovenaan terwijl de dansende putti rondom hem zijn grootheid vieren.
Van zijn kennismaking met Parijs en het bruisende en geanimeerde nachtleven getuigen tekeningen “die net zo wreed zijn als de werkelijkheid”. In “La Buveuse d’Absynthe” (20-21) komt dat zeer sterk tot uiting in de uitgedoofde, haast levenloze, apathische blik, de vale huidskleur, het lusteloze afwachten…
In een latere fase wendt Rops zich af van en verliest hij zijn belangstelling voor de achterbuurten met prostitutie en valse erotiek. Hij kiest resoluut voor de vrouw als “manipulerend wezen en draagster van alle onheil”, de heerszuchtige vrouw die het mannenvolk aanvoert, de femme fatale waarvan de reeks “Les Dames au Pantin” een sprekend voorbeeld is. “La dame au Pantin” (24) is er zo eentje uit de reeks. Vanuit de buik van de marionet Pierrot, de man die zij met al haar frivoliteit overwonnen heeft, rollen de goudstukken. Let ook op de tekst op het altaar waar de pop geofferd wordt: “Ecce Homo”!
En dan was er hét topstuk uit de hele collectie, het bekendste werk van Félicien Rops waar ook onze gids bijzonder fier op was: het beroemde “Pornocratès”(7 en 28). Geblinddoekt en geleid door een varken (haar instincten) met een gouden staart (verwijst naar luxe en ontucht) vertrappelt zij op haar tocht de oude kunsten, afgebeeld op de fries onder haar voeten: de beeldhouwkunst, de muziek, de dichtkunst en de schilderkunst. Drie kleine liefdesgodjes vluchten blijkbaar in paniek weg. De vrouwen van Rops zijn nooit helemaal naakt, maar blijven altijd voorzien van typisch vrouwelijke attributen: hier de zijden kousen, schoenen, lange handschoenen, oorbellen, een grote blauwe zijden strik met goudkleurige band en juwelen. De vrouw heeft blijkbaar de teugels in handen, maar toch is het het varken dat de vrouw leidt in al haar blindheid. Draait Rops hier de rollen om en beschouwt hij de vrouw als het menselijk dier? Veelbetekenend is de naam die Rops aan het schilderij gaf: pornocratie, een bestuursvorm waarin amoureuze relaties en eerzuchtige maîtresses een doorslaggevende rol spelen. In feite wil hij met dit werk aangeven dat de werkelijke macht nooit bij de heersers ligt en dat in geen enkele relatie duidelijk is wie daadwerkelijk de baas is.
Als het werk in Brussel tentoongesteld wordt, blijft het niet onopgemerkt, zodanig zelfs dat verontwaardigde bezoekers de burgemeester verzoeken om het te laten weghalen! Het zegt veel, zoniet alles over Félicien Rops en zijn opvattingen, met zijn hekel aan de bourgeoisie en de taboes van zijn tijd waarin erotiek, vrouwen, begeerte en avontuur hoogtij vieren. Controversieel in zijn tijd en dus vaak gecensureerd, maar voor de hedendaagse kunstliefhebber blijkt hij een fascinerend man.
Een opvallertje nog: tijdens de rondleiding viel het tot onze verbazing op dat er ook kleuters onder de leiding van hun juf aan een “werkbezoek” bezig waren(25) en ook leerlingen van een middelbare school een rondleiding kregen. Jong geleerd, oud gedaan… of zo d’ouden zongen,…dachten wij eerst, maar op een folder ontdekten we dat er ook “Bezoek-workshops, dagen in het museum, bedoeld voor kleuters” ingericht worden, evenals een programma “Rops and roll, de gids waarmee de jonge bezoeker het universum van Rops kan ontdekken”. Vandaar dus onze verwarde geesten! Maar we vragen ons toch af wat ons Hildeke hier allemaal van zou denken?...
We ronden af met het oordeel van een bezoeker:
“Je maakt een trip door het erotische doolhof van de kunstenaar en maakt kennis met de roerige 19de eeuw met de industriële revolutie en de opkomst van de moderniteit. De collectie van het museum bestaat uit karikaturale prenten en symbolische tekeningen vol satirische ironie. Ook sensualiteit is nooit veraf waardoor je de smaak van de verboden vrucht te pakken krijgt. Het werk van Rops is kritisch en lichtjes verontrustend. Rops tracht je niet zachtzinnig met de waarheid te confronteren. De demonische en macabere beelden die je in het museum aantreft, zullen je nog dagenlang laten tobben. Rops’ illustraties van werken van Franse schrijvers als Baudelaire en Mallarmé doen je denken aan een P-magazine avant la lettre. Ik kwam, ik zag en ik was verbaasd.”
***
Voilà, einde bezoek, hoognoen en dus hoogtijd ook om “Le Grill des Tanneurs” op te zoeken in de rue des Tanneurs 13 (wat een “toeval”!). Op een boogscheut van waar Samber en Maas samenvloeien, werden elf woningen uit de XVII de eeuw volledig omgebouwd tot een viersterrenhotel, een grill restaurant en het Espièglerie restaurant. Al beloofde de blauwe steen boven de ingangsdeur (32) met het opschrift “Hôtel du Prisonnier” met twee wanhopige vuisten rond de tralies gekneld, niet veel goeds, toch wachtte op de eerste verdieping van het hotel in een gezellige, aparte ruimte een mooi gedekte lange tafel op ons. “Een hartelijke en gulle keuken die al 20 jaar lang een ongeëvenaard succes kent,” werd ons beloofd. En dat was de waarheid geen geweld aangedaan! De zakouski’s bij de cava -er werd op geen glas gekeken en de afwezige jarigen Herman en Laurent hadden dus dikke pech!- smaakten voortreffelijk en wat volgde was ook niet te versmaden. Wij citeren letterlijk: “Sint-Jakobsnoten, schaaldieren bisque en groentjes; Brabantse Maas snoekbaarsfilet met gebakken witloof en kroketjes; korst peer en frangipane, ijs Bourbonvanille”. De saus bij zowel voor- als hoofdgerecht was zo lekker, dat de borden nog net niet uitgelikt werden! De begeleidende witte wijn vond iedereen zo lekker, dat de rode geen kans kreeg! Doe daar nog een koffie bij en de prijs-kwaliteit was optimaal gegarandeerd! Alles samen dus weer een meer dan geslaagde keuze van Jean! ***
Van Rops en zijn erotiek naar Saint-Berthuin en zijn abdij en zijn heilige Broeder Mutien-Marie: je moet het maar doen! Maar Passers,… je houdt ze niet tegen! Dus de bus in en op naar de Fond de Malonnein… Malonne.
De abdij werd gesticht door Sint-Bertuinus, een Angelsaksische monnik, die er stierf in 698. Hij ligt begraven in de vroegere abdijkerk, nu parochiekerk(73). De monniken kozen de regel van Sint-Augustinus. Midden 19de eeuw werden de gebouwen overgenomen door de Broeders van de Christelijke Scholen (die met hun “bavetje”!) en in de loop der eeuwen werden de abdijgebouwen omgebouwd tot een complex van schoolgebouwen met o.m. de eerste normaalschool in België en een groot internaat waar veel bekende Vlamingen uit de politiek en het bestuursleven perfect tweetalig zijn geworden. Het internaat werd intussen om budgettaire redenen opgedoekt en de lokalen werden in beslag genomen als gewone klaslokalen, waar thans meer dan 1000 leerlingen uit alle graden les volgen.
De juiste ingang vinden in dit enorme gebouwencomplex was al een hele “affaire”, maar dat onze gids Jean-Pierre Berger niet kwam opdagen, was van een ander kaliber! De man moest dringend op bezoek bij een dokter wegens keelperikelen en kon ons dus letterlijk en figuurlijk niet te woord staan! De portierster wist het ook niet meer, maar door de tussenkomst van “Pie Subiet” konden we toch al binnen in de oude kapel. Eerst nog even tijd maken voor een groepsfoto(38) vond Luc. Net toen Rik op het podium was gekropen en aan zijn verhaal begon over de geschiedenis van Hoegaarden, kwam er toch redding opdagen. Ergens had iemand in allerijl een vervanger-gids kunnen opscharrelen in de persoon van Frère Jacques (Vanneste)(52). De arme man was zo uit zijn dagelijkse bezigheden weggeplukt en arriveerde totaal onvoorbereid, althans wat kledij betrof, wat Luc een paar merkwaardige foto’s opleverde(53-54)! Maar toen Jacques op het podium klom en met veel enthousiasme begon te vertellen(51), werd iedereen stil. Eerst over de vroegere kapel(36-37), nu nog alleen gebruikt voor exposities en religieuze concerten, waarbij geprofiteerd kan worden van een uitzonderlijke akoestiek. Luc stelde van de prachtige glasramen, met o.a. taferelen uit het leven van Jezus, een heel mooie reeks samen. Vol vuur vertelt de broeder over de man waarrond alles draait in Malonne: Broeder Mutien-Marie, eerst zalig verklaard in 1977 en 12 jaar later al tot het heiligdom verheven. We komen daarbij alles te weten over de mirakels (verbrijzelde ledematen die dreigden geamputeerd te worden) die Mutien wist te verwezenlijken en die hem zijn heiligentitel bezorgden.
Via de binnenplaats van de oude abdij(39), de vroegere erekoer, omgeven door harmonieuze klassieke gebouwen uit de 17de eeuw en voorbij het standbeeld van St.-Jean de la Salle(70 en 72), stichter en patroonheilige van de christelijke scholen, leidt broeder Jacques ons naar het vroegere abtenverblijf. Voorbij een statige trap (63) bereiken we het salon, waar onze gids ons wijst op de twee symmetrische deuren tegenover elkaar. Achter ééntje daarvan schuilt een archief met rekeningen van leerlingen door de jaren heen; wat achter de andere schuilt, mag Fred ontdekken. Als hij ze behoedzaam opent, staat hij tot zijn verrassing niet voor een kast, maar voor een… muur! Ze is er gewoon om de symmetrie in het vertrek te bewaren weet Jacques.
Het volgende vertrek bezorgt ons een nog grotere verrassing: de muren zijn niet bekleed met behang, maar met goudleer(64-65-67-68)! Dit is een wanddecoratie van fijn leer (meestal gelooide kalfshuiden) waarop afbeeldingen van bladzilver worden bevestigd en afgedekt met een goudkleurige vernis. Schitterend! In een hoek toont Jacques ons het resultaat van een poging tot restauratie: een ramp!
In een naburige vleugel bevinden we ons in het museum van Broeder Mutien-Marie.“De biddende broeder”: “De oud-leerlingen van Malonne herinneren zich die bejaarde Broeder, met ietwat gebogen rug, eenvoudig van voorkomen, altijd ingetogen, die over de speelplaatsen wandelde, de rozenkrans biddend.” Onze gids troont ons mee naar zijn bureau-werkkamer waar de propvolle rekken met archiefmappen behoorlijk indruk maken(75-76). Verrassend wordt het echter als Jacques ons uitlegt hoe hij zijn noveenprentjes met een relikwie ter ere van de Broeder maakt. Hij laat een houten plank van de doodskist van de heilige door de schrijnwerker in duizenden splinters vermalen (ten bewijze toont hij ons een zak met splinters!) en kleeft dan zo’n stukje op het gedachtenisprentje met de afbeelding van de heilige!... Was het uit pure devotie dat de meesten zo’n devotieprentje meenamen?
Voor we het museum verlaten, komen we nog voorbij de slaapkamer van de heilige met daarin enkele persoonlijke bezittingen: mantel, hoed, rozenkrans…
In de kapel met de wit-marmeren graftombe van Broeder Mutien, waar een paar gelovigen hun heilige met een gebed komen bedanken… of nog wat werk bezorgen, nemen we afscheid van onze gids, dankbaar dat hij ons uit de nood heeft geholpen. Of was ook dat dankzij de tussenkomst van zijn illustere voorganger? Wie weet komen wij door dit bezoek ook ooit nog eens in de hemel! ***
De thuisvaart verliep in alle sereniteit. Of kwam dat misschien door de droge kelen? Gunther had nog culinaire verplichtingen waar hij niet onderuit kon, waardoor een bezoek aan een of ander dorstlavend etablissement onmogelijk bleek. Gelukkig konden we ons tegen een zeer democratisch prijsje bevoorraden uit zijn frigooke! Volgende keer beter!
|
|
|