Koperen Passer Tienen

Club V-9

Groep Hof ter Rode



Maurice

 

Verslag uitstap "Kasteel van Hoensbroek"

Vrijdag 15 maart 2024
Foto's: Michel Foulon

Voorwoord

Tijdens de voormiddag, de lunch en de namiddag waren er drie belevingsmomenten die een doorsnede gaven van de maatschappelijke, economische en politieke toestand in onze streken zoals die vroeger was, en als men er over nadenkt, ook vandaag in zekere zin nog is.

In kasteel Hoensbroek kregen wij een boeiend beeld van hoe de rijken en de adel de hemel reeds op aarde beleven. Het spreekwoord “arbeid adelt, maar de adel arbeidt niet”, is nog steeds van toepassing. Deze groep heeft geld en daardoor ook macht.Met hen moeten de politici in de eerste plaats rekening houden want zij trekken, vaak onzichtbaar, aan vele touwtjes in bedrijfsleven, sport, recreatie en cultuur.

Tijdens de lunch zagen wij aan tafel de hedendaagse middenklasse in actie. Dit is vandaag de omvangrijkste groep in onze maatschappij. Zij doet, of beter deed, het werk en wordt er redelijk voor betaald, maar zij betaalt ook het merendeel van de lasten. Die middenklasse bestond niet als dusdanig in de middeleeuwen, maar als men er over nadenkt … waren de pachters, de rentmeesters, de plebejers en anderen die de slaven deden opdraaien voor de heren, voor al het werk, de kommer en kwel, geen middenklasse?

In “Het mijnwerkershuisje maakten wij kennis met de arme sloebers uit het verleden; de mijnwerkers. In het zweet huns aanschijns verdienden zij de kost en in het stof huns aanschijns aten zij, diep onder de grond, hun brood. Vandaag is dat voorbij. De mijnen zijn gesloten en er zijn geen actieve mijnwerkers meer. Maar armen zijn er nog wel en als wij de statistieken erop nakijken, steeds meer.

Tevreden of niet?

Het verslag is andermaal nogal lang uitgevallen. Ik kon het weer niet laten.  Maar de amusante anekdotische verhalen die wij te horen kregen, kan ik zelfs in een uitgebreid verslag niet weergeven zoals wij ze beleefden. Bovendien ontdekte ik een aantal toch wel interessante verwantschappen tussen Hoensbroek, Ransberg en Neerlinter. Vandaar de meer gedetailleerde uitweiding bij Adriaan von Hoensbroek. De leden die kiezen voor een uitgebreid verslag zullen tevreden zijn. De voorstanders van een beknopt verhaal kunnen eventueel zelf een samenvatting maken. Dat scherpt het synthetisch denken.

1 Kasteel Hoensbroek

Zonder problemen en heel wat vroeger dan gepland kwamen wij toe aan het indrukwekkende “Kasteel van Hoensbroek”.
Bij de voorbereiding van deze uitstap heb ik erg genoten. Het boek "De Bourgondiërs" van Bart van Loo dat ik aan het lezen ben, liet mij toe de geschiedenis van het geslacht Hoen in een veel ruimere context te kaderen. Omdat de historiek van de familie Vanhoensbroek erg complex is, heb ik tijdens de busrit een poging ondernomen om een en ander uiteen te zetten met focus op de belangrijkste gebeurtenissen. Ik was immers bang dat wij van die Hollandse gidsen zouden krijgen met zwaar Hollands accent en die ons rond de oren zouden slaan met vele namen en datums die het ene oor ingaan en het andere weer uit.

De gidsen

Hoe heb ik mij vergist! Het bezoek aan het kasteel van Hoensbroek werd een echte topper, een beetje omwille van het kasteel zelf (iedereen die de kastelen als Versailles, Potsdam, Windsor Castle, Buckingham Palace, de Königsschlösser in Beieren, de paleizen in St-Petersburg etc....gezien heeft, heeft mooier en grootser gezien) maar vooral omwille van de anekdotische aanpak van de ongelooflijk amusante en enthousiaste gids, Will, die één helft van onze groep op sleeptouw nam. De andere helft “Passers” volgden gids Erik, drager van het licht (kaars) en ook zij waren erg enthousiast over diens aanpak.
Gekleed in een fraai roze middeleeuws plunje taterde Will luidkeels en huppelde hij zoals Louis de Funès, waarop hij wel wat leek, heen en weer van het één naar het ander. Van een vervelend Hollands accent was helemaal geen sprake. Integendeel, wij kregen een warme Limburgse show te horen en te zien van en in de toon van Toon Hermans.

Ridder Herman Hoen:“Gebrookhoes”

Will maakte voor ons de familie Hoen opnieuw springlevend, zelfs in de 12e eeuw toen ze voor ’t eerst werd genoemd. Als erg rijke kooplieden kwamen zij bij de hertogen van Brabant op een bijzonder goed blaadje te staan door hun veel geld te verschaffen en deel te nemen aan hun strijdesbattementen. Nicolaes Hoen sneuvelde bij één daarvan maar zijn zoon Herman (14de eeuw) overleefde en werd beloond met de adellijke titel van ridder. Hij kreeg ook het hele gebied rond zijn geboortehuis, de “stercke huijsinghe”, ten geschenke. Het was een vesting “Gebrookhoes” genoemd (huis in het broek= moeras). Ridder Herman en zijn nazaten bouwden het huis in het broek om tot een echte waterburcht, omgeven door een slotgracht en slechts toegankelijk via een zware ophaalbrug. Van de originele burcht is alleen de ronde toren, de 57 meter hoge donjon, overgebleven.

De eetkamer en eetgewoonten

In de eetkamer, met mooie open haard, van de16de-eeuwse vleugel van het kasteel leerde Will ons hoe het eraan toeging aan de dis bij de rijke familie Hoen.
Zij aten niet maar vraten en zij dronken niet maar zopen. En als zij zich wellustig volgepropt hadden met al het lekkers van de wereld toen,en zij echt dreigden te ontploffen, was er nog de pluim. Daarmee kittelden zij hun keel zodanig dat zij moesten braken en overgeven en dat gebeurde in de kotsbak, een hellend-geplaveide soort gootsteen in de vloer die via een gat in de muur uitgaf op de slotgracht. En de vissen in de gracht wisten dat want wanneer het “lekkers” door de opening gulpte, verdrongen zij zich in groten getale om zoveel mogelijk op te kunnen schrokken. En de Hoensjes? Bevrijd van wat hen lichtjes op de maag lag, gingen zij met vernieuwde ijver aan met schransen.
Er stond bijna dagelijks vis op het menu. Die was uiteraard afkomstig uit de slotgracht want de karpers daar groeiden als kool, gezien het overvloedige vloeibaar voedsel dat hun veelvuldig werd toegediend. Ook de K.A.K., zoals Will het noemde, van de 12 gemakken die het kasteel rijk was, kwam telkens in de slotgracht terecht. De vissers die in vast dienstverband door de kasteelheer waren aangeduid, moesten hun hengel maar uitwerpen en de kanjers van karpers haastten zich om aan de haak te hangen. Was dat geen echt voorbeeld van recycling-avant-la-lettre?
Een aparte drank kwam uit België. De dames en heren vonden het water uit de gracht niet lekker en daarom lieten zij regelmatig een dienstbode met paard en kar naar wat nu België heet, rijden. Ze haalden er SPA. Dat bronwater was helder, zuiver en lekker. En de kosten … geen bezwaar. Dat uitstekende water werd puur gedronken of gebruikt als grondstof voor het bier dat zij overvloedig degusteerden.

De keuken

In de keuken werkte het personeel zich, als het er al een droeg, de naad uit de broek. Wanneer er eventueel wat overschotjes waren, kon er soms ook voor hen wat af om op te eten. De keukenmeiden moesten niet alleen eten bereiden maar ook poetsen. Ook dat gebeurde uiteraard met water uit de gracht. Er werd in de bijkeuken een luik geopend en men moest de emmer maar in het grachtwater laten vallen en hem nadien met een touw weer op te halen. Het water werd dan rijkelijk op de keukenvloer uitgegoten en het schrobben kon beginnen. De meisjes liepen evenwel op vilten slofjes die snel doorweekt waren zodat ze eigenlijk met de voeten in het besmette water stonden.
Daar werd wat op gevonden. Van ijzer gesmede verhogingen (patins) werden onder de pantoffeltjes vastgemaakt zodat men boven het water kwam te staan. De rijke dames droegen bij regen of sneeuw deze hulpmiddelen ook onder hun schoenen om te vermijden dat hun wijde lange jurken in de smurrie zou slepen.
In de keuken ging men ook in bad. Dat gebeurde in een zinken bassin, gemiddeld zo’n 5-tal keer per jaar.Omwille van het bacterieel bezoedelde water was zich wassen eigenlijk gevaarlijk. Men kon er allerlei ziekten door opdoen. In ieder geval zal er ongetwijfeld wel een reukje gehangen hebben aan de dames en heren. Daarnaast zaten in hun pruiken en haar ook beestjes.Als het jeukt, dan moet je krabben en als iedereen stinkt, ruikt iedereen hetzelfde. Ze gebruikten wel middeltjes om de stank te verdoezelen. De dames droegen zakjes met welriekende kruiden in hun décolleté en ook de heren hadden zulke reukafsnijders mee. Die kruidenzakjes zorgden er volgens ingehouden lachende en gesticulerende Will ook voor dat de beestjes in het haar en de pruik van de dames niet verder afzakten naar de lager gelegen behaarde zones. Ook de heren waren er bang voor dat de beestjes in het broekgedeelte van hun kledij zou verwijlen. Daarom droegen zij rond de nek, boven de kraag van hun kleding, een smal wit halsbandje, te vergelijkenmet wat honden vandaag als luizenband rond de nek aangemeten krijgen. Als je goed kijkt op schilderijen uit die tijd, zie je dat attribuut bij de heren vaak terug.

De rentmeesterskamer

Het vele geld dat de heer bezat, werd beheerd door een rentmeester. Die hield er een op papierrolletjes geschreven boekhouding op na waarin nauwkeurig alle inkomsten en uitgaven werden genoteerd (allemaal teruggevonden in de archieven en bij recente restauratiewerken ook achter een kast). Er was toen nog geen papiergeld, enkel muntstukken: gouden, zilveren, koperen en ijzeren. Maar waar werd dat geld veilig opgeslagen?
Het daggeld werd verstopt onder het zitvlak van een stoel. Dat zitvlak kon men open- schuiven en eronder werd dan de ruimte zichtbaar waarin heel wat zakjes munten terecht konden. Het grote geld verborg men in kasteel Hoensbroek achter een boekenkast. Via de daarachter gelegen trap kwam men in het kamertje met de kluis.
Toen de Fransen het kasteel bezetten, waren ze ervan overtuigd dat er ergens veel geld verstopt was. Maar waar? Hoe ze ook zochten, nergens was dat geld te bespeuren. Een opmerkzame zoeker stelde vast dat ze aan de binnenkant van het kasteel één venster minder telden dan aan de buitenkant. Maar welk venster? Een snuggere helper kwam op het idee om, als ’t donker was, achter elk venster een brandende kaars te laten branden. Achter het venster waar geen licht te zien zou zijn, bevond zich dan de verborgen ruimte.
Tegen de avond plaatsten de Fransen achter elk raam een kaars. De rentmeester plaatste er ook één in zijn saferuimte.Bij de telling van de brandende kaarsenbegrepen de Fransen er niets van en ze vonden ook niets.

Baron en later markies (markgraaf) Adriaan van Hoensbroek: 17 de eeuw

Adriaan: bij zijn geboorte een pechvogel
Adriaan was de zoon van Ulrich van Hoensbroeck en diens eerste vrouw, Adriana (Johanna) van Boedberg. Zijn moeder stierf toen Adriaan twee jaar oud was. Hij werd opgevoed door zijn oom,de schoonbroer van zijn vader, Arnold van Boedberg, de erfmaarschalk van Gelre, en diens vrouw Odila Berghe von Trips. (Ik vermeld de naam van die Odila Berghe von Trips omdat ik onlangsbij de voorbereiding van een wandeling in mijn woonplaats Ransberg, stootte op dezelfde personages: de von Trips, die ook voorkomen in de geschiedenis van Hoensbroek. Paul Kempeneers schreef over de kapel van Ransberg het volgende: ”De namen van de opdrachtgevers zijn ons wel bekend. Jonker Jan Francis Vanden Berge de Trips, geboren in Neerlinter op 28 augustus 1652, was 10 jaar oud toen zijn vader overleed. Hij werd de heer van Neerlinter bij verhef op 30 september 1672 (Bets, p. 61). Hij trouwde 3 keer. Zijn eerste vrouw was Isabella vanden Berge de Trips. Zij stierf in Neerlinter op 12 november 1677. Hij hertrouwde met Anna Maria de Hoen de Cartils, die overleed op 8 maart 1696. Ten slotte trouwde hij een derde keer op 21 februari 1699 met Philippina Isabella Clara, barones de Spies, vrouw van Bullesheim. Jan Francis bouwde de kapel te Ransberg en vermeldde in de steen in één van de buitenmuren van de kapel, zijn naam en de namen van twee vrouwen met de data 1692 en 1699. ”In 1682 kwam jonker Jan Francis van den Berge de Trips in het bezit van de heerlijkheid van Neerlinter.)

Adriaan: wat later een ongelooflijkegeluksvogel
Nadat Arnold van Boedberg kinderloos stierf, erfde zijn schoonbroer Ulrich het Kasteel Haag, één van de belangrijkste waterburchten aan de Neder-Rijn, met de daarbij behorende goederen en het daaraan verbonden ambt van erfmaarschalk. Vijf jaar later droeg hij het kasteel en het ambt over aan zijn zoon Adriaan. In 1631 volgde Adriaan, ondertussen steenrijk, zijn vader op als heer van Hoensbroek. Weer 4 jaar later kreeg hij de titel van Freiherr = baron. (Wikipedia)
In 1639 erft Adriaan opnieuw. Via de familie Berghe von Trips komt hetKasteel Oost, een van oorsprong middeleeuws kasteel,de Nederlands-Limburgse gemeente Eijsden-Margraten in bezit van de familie van Hoensbroeck.

Kasteel Hoensbroek krijgt een heel nieuw uitzicht

Adriaan liet het stamslot Hoensbroek verbouwen tot een representatief bouwwerk met vier vleugels in de stijl van de Maaslandse renaissance.
De aangestelde architect was verantwoordelijk voor de bouw van het nieuwe herenhuis, het poortgebouw met brug, de linkerfronttoren, de oostelijke vleugel met de aangrenzende vierkante toren met spits en de zuilengalerij. Ook de pachterswoning, de bijgebouwen, koetshuizen, paardenstallen, poorthuizen, tiendenschuur, brouwerij, boerderij en nog twee bruggen over de grachten werden gebouwd.
De heerlijkheid Hoensbroek kwam in het Spaanse gebied te liggen en de Spaanse koning verhief in 1675 Adriaan tot markies (markgraaf).

Sophia van Schönborn: de Hoensbroecks worden graaf

De volgende afstammeling van de Hoensbroecks, Frans Arnold van Hoensbroeck, trouwde begin 18de eeuw met Anna Catharina Sophia van Schönborn. Zij was niet alleen de favoriete van Frans Arnold maar blijkbaar ook van onze gids Will. Hij geraakte er niet over uitgepraat. In de slaapkamer van de dame wees hij er ons op dat de bedden kort en relatief smal waren. De mensen waren gemiddeld een stuk kleiner dan vandaag en de echtelieden van stand sliepen elk in hun eigen kamer. Het oorkussen op het bed was wel groot. Dat was te verklaren omdat men rechtopzittend sliep. Alleen wie dood is, ligt volledig neer. Ook dachten ze dat je liggend ziek zou worden omdat al het bloed dan naar je hoofd loopt. Will merkte schalks op dat Sophia van Schönborn veel plat in bed gelegen had. Haar lieve Arnold verwekte immers 24 kinderen bij haar, 3 miskramen niet meegeteld.

Midden 18e eeuw had het geslacht Van Hoensbroek, andermaal door erfenis, zijn bezittingen uitgebreid met de kastelen Hillenraad (Roermond) en Bleyenbeek (Afferden) en via de vrouwelijke lijn verwierf het de graventitel. 

En toen werd het minder

De invloed en rijkdom van de Van Hoensbroeks bleef niet duren. Adriaans dochter Isabella, bracht de familie in financiële moeilijkheden. Zij trouwde zonder toestemming met de Franse edelman du Châtelet. De graaf was woedend en besloot zijn dochter te onterven. De familie du Châtelet, het daarmee niet eens, opende een rechtszaak die pas na bijna 70 jaar, haar beslag kreeg. Voltaire, de bekende filosoof en rechtsgeleerde, trad op als advocaat van de Franse familie. De familie Hoensbroek trok aan het kortste eind. De overeenkomst bepaalde dat zij 202.000 Franse ponden moest neerleggen. Dat vertegenwoordigde zowat twee derde van hun vermogen.
Door de Oostenrijkse successieoorlogen verloor de familie nog meer kapitaal. De oorlog en het huwelijk van Isabella waren er oorzaak van dat de familie Van Hoensbroek aan het einde van de achttiende eeuw over het hoogtepunt van haar invloed en rijkdom heen was.

Na zes eeuwen van voorspoed wordt kasteel Hoensbroek verkocht.

De laatste von Hoensbroeck die op het kasteel verbleef was Graaf Lothar Frans. Hij stierf er in 1796. Het kasteel stond vaak leeg en verval trad in.

De pastoor van Hoensbroek, Jan Röselaers, richtte de vereniging Ave Rex Christe op. Hij zamelde op een handige manier geld in en kocht het kasteel evenals een bijhorende boerderij en twintig hectare grond in 1927. Tussen 1930 en 1940 werd het kasteel grondig gerestaureerd.
De vereniging is nog steeds eigenaar maar het beheer is in handen van de gemeente Heerlen. Vandaag is het goed een belangrijke toeristische trekpleister

2 Lunchtime

Fred heeft het niet onder de markt gehad om in de omgeving van Hoensbroek een geschikt restaurant te vinden. Uiteindelijk werd het “Brasserie Aspermans” in Maasmechelen.
Tijdens het aperitief werden de bestellingen opgenomen en iedereen kon zijn gading kiezen. De vispannetjes, de steaks, de varkensribbetjes en al het andere waren uitstekend.
Ook het dessert, een berg roomijs of warme appeltaart met een wat kleinere bol roomijs en slagroom, was erg lekker. De koffie was prima verzorgd... dus een pluim, deze keer niet om de keel te kietelen, maar voor het restaurant en voor de keuze van Fred.

3 Mijnwerkershuisje

Pas te elfder ure, toen ik van Fred vernam dat wij in Maasmechelen zouden lunchen, dacht ik eraan om tijdens deze uitstap ook iets te vertellen over het mijnverleden van de streek. De mijn van Eisden ligt immers op grondgebied Maasmechelen en ook het kasteel van Hoensbroek ligt in de mijnstreek. Bij mijn zoektocht om één en ander zo levendig en beklijvend mogelijk aan ons gezelschap te kunnen voorstellen, ontdekte ik “Het Mijnwerkershuisje”.

Ook dit bezoek werd een voltreffer. Er wachtten ons 3 gidsen, allen vrijwilligers, die voor een prikje hun vrije namiddag opofferden om ons te laten delen in het verleden van de mijnstreek, hun roots, waar zij trots op zijn. De dame die ons rondleidde, praatte vol enthousiasme over haar jeugdervaringen, ervaringen die de meesten van ons gezelschap herkenden.

Zij beloofde ons een beknopt overzicht te geven van de maatschappelijke en economische ontwikkelingen die zich hier voordeden vanaf 1901 t.g.v. de ontdekking van steenkool door André Dumont bij een boring in As bij Genk, tot de sluiting op 30 september 1992 van de laatste Kempische steenkoolmijn, die van Heusden-Zolder.
Het huisje ligt in de cité. Dit is een wijk die door het bestuur van de mijn gebouwd werd om de mijnwerkers onderdak te verschaffen. Aanvankelijk was het immers erg moeilijk om geschikte arbeidskrachten te vinden omdat er in de streek niemand was met mijnervaring. Daarom werden mijnwerkers aangetrokken uit Wallonië of uit delen van Europa waar er wel ervaringsdeskundigen waren. Die kwamen niet zomaar. Maar het vooruitzicht te kunnen wonen in een voor die tijd toch wel erg mooi huis en een redelijk loon, gratis kolen en andere voordelen er bovenop, zorgden ervoor dat gegadigden kwamen opdagen.

Er werden mijnscholen opgericht waar de leerlingen uitgebreid werden geïnformeerd en opgeleid om later in de mijn te gaan werken. In de cité werden ook alle belangrijke voorzieningen gebouwd om het leven er voor de gezinnen zo aangenaam en comfortabel mogelijk te maken. Er kwamen naast een school, kerk en bibliotheek, ook een kruidenier, beenhouwer, bakker, café... alles in handen van de mijn. Op die manier kwamen de lonen die werden uitbetaald opnieuw in de kassa van de mijn: circulaire economie.

Belgen werkten niet graag in de mijn, toch niet ondergronds. Daarom werden arbeiders gerekruteerd, vooral in Italië, Polen, Griekenland, Turkije en Marokko.
Dat valt op in het hedendaagse uitzicht van de straten van de mijngemeenten. Winkels, restaurants, theehuizen …van Italiaanse, Griekse, Poolse, Turkse en Marokkaanse origine zijn talrijker dan de Belgische. De katholieke kerken krijgen nauwelijks nog gelovigen over de vloer, de moskeeën daarentegen zijn te klein. Het leuke is ook dat er in die gemeenten wel altijd iets te vieren valt, want elke gemeenschap heeft haar eigen feesten. Nadeel is wel dat er hier en daar af en toe clanvorming te bespeuren valt.

Na haar, uiteindelijk toch wel uitgebreide, inleiding loodste de gids ons door het huisje. Over het behang leerden wij waarom er bovenaan zo een ruime, soms 30 cm brede boord werd voorzien. Dat had te maken met zuinigheid. Uit een rol van 10 m kon men 4 banen knippen van elk 2,50 m. Als het plafond 2,70 m hoog was, liet men een boord van 20 cm die mee geschilderd werd met het plafond. De bovenkant van het behang werd mooi afgezoomd met de meegeleverde rol behangrand.

Verder werden wij geconfronteerd met zaken die de meesten onder ons zich wellicht nog herinneren van bij oma en opa thuis: de Leuvense stoof of soms een “cuisinière”, de ijzeren strijkijzers die op de kachel werden heet gemaakt, het wijwatervatje aan de muur, de prent met het oog “God ziet U”, de geborduurde doekjes op de schoorsteenmantel, de pakken sunlightzeep die ze bewaarden voor als ’ t weer oorlog werd, het draaioventje dat op de kachel gebruikt werd om koffiebonen te roosteren, het bed waarin men met vier of soms meer personen sliep, de eerste met het hoofd aan het hoofdeinde, de volgende met het hoofd aan ’t voeteneinde, de volgende weer zoals de eerste enz. … 

De tijd vloog voorbij en wij moesten afscheid nemen. De mooie herinneringen die bij het zien van dat alles werden opgeroepen zullen ongetwijfeld bron zijn om er nog een aantal keer met de familie en vrienden over na te praten.

Maurice                                                                     Ransberg, 20/03/2024

 

Foto